reg. nr: Awb 04 - 131
uitspraakdatum: 27 mei 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. L.J. de Rijke, advocaat te Amsterdam,
de Staatssecretaris van Financiën,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Nieuwendijk, werkzaam op het ministerie en W.A. Minnaard, werkzaam bij de belastingdienst Holland-Midden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 8 mei 2003 heeft eiser verweerder verzocht hem op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna:WOB) inzicht dan wel antwoord te geven op tien vragen met betrekking tot aan hem opgelegde belastingaanslagen.
Bij besluit van 24 juli 2003 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 augustus 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 december 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 januari 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Op 5 maart 2004 heeft verweerder stukken overgelegd met verzoek om toepassing van artikel 8:29, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij beslissing van 8 maart 2004 heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29, tweede lid, Awb en beslist dat de gevraagde beperkte kennisneming van bepaalde stukken gerechtvaardigd is.
Bij schrijven van 2 april 2004 heeft eiser de rechtbank toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, Awb, om mede op grondslag van de bedoelde stukken uitspraak te doen.
Verweerder heeft bij brief van 4 november 2004 aan de rechtbank meegedeeld dat het verzoek om toepassing van artikel 8:29 Awb wordt ingetrokken.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 november 2004 alwaar partijen zijn verschenen. Het onderzoek ter zitting van 18 november 2004 is geschorst en hervat tijdens de zitting van 25 april 2005, alwaar de gemachtigde van eiser en verweerder zijn verschenen.
2.1. Door de Belgische belastingautoriteiten is aan de Nederlandse belastingdienst informatie verstrekt over gegevens die bij de Belgische belastingautoriteiten bekend zijn geworden over Luxemburgse bankrekeningen van Nederlandse belastingplichtigen. Op basis van deze informatie is in Nederland een strafrechtelijk - en fiscaal-onderzoek gestart (het Rekeningenproject). Aan eiser zijn in het kader van dit Rekeningenproject in december 2002 en mei 2003 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting opgelegd over de jaren 1990/1991 tot en met 2000.
2.2. Eiser heeft met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur aan verweerder op 8 mei 2003 de volgende vragen gesteld:
" 1. Kunt u ons de briefwisselingen tussen de Belgische en Nederlandse overheid met betrekking tot de spontane
uitwisseling op basis van Richtlijn 77/799/EEG verstrekken?
2. Is het altijd zo dat een KB Lux-rekeninghouder met de eerste voornaam aangeduid wordt?
3. Kan men op basis van de bij uw belastingdienst bekende rekeningnummers vaststellen wanneer het vermeende
rekeningnummer [nummer] geopend zou zijn?
4. Zit er een chronologisch volgorde in de bij de belastingdienst bekende KB Lux-rekeningen met betrekking tot het jaar van
opening?
5. Kan men er altijd van uit gaan dat de naam achter het Franse woord 'ou' een begunstigde rekeninghouder is?
6. Hoe kunt u aantonen dat de rekeninghouder van onderhavige rekening een Nederlands binnenlands belastingplichtige
is? Wordt dit uitgemaakt aan de hand van de nationaliteit (paspoort) of het land van vestiging?
7. Kunt u op basis van de gegevens verkregen van belanghebbenden op bijlage 8 van het handboek van het
Rekeningenproject, laten zien wat de voorkomende beleggingsvormen zijn van een KB Lux-rekeninghouder, uitgesplitst in
broninkomen en niet broninkomen? Kunt u aangeven hoe deze inkomens zich procentueel tot elkaar verhouden?
(bijvoorbeeld 20% broninkomen en 80% niet-broninkomen)?
8. Kunt u aangeven welke beleggingsvormen de 434 (264) ondernemers en 829 (338) particulieren hebben gehad, alwaar
de rubriek "Redelijke schatting verschuldigde belasting (vermenigvuldigingsfactor 1,5)" op gebaseerd is?
9. Kunt u uiteenzetten hoe het door u genoemde totale bedrag per 31/01/1994 van Nfl. 42.071/ € 19.091 zich verhoudt tot een
door u berekend vermogen per 1994 van Nfl. 694.980/ € 313.368?
10. Gelet op de mogelijkheid van door u geschatte bedragen, kunt u ons voorzien van de bij u bekende aanslaggegevens
van alle (primaire) aanslagen inkomstenbelasting 1990 en vermogensbelasting 1991 tot en met het jaar 2000 ten name
van [eiser]?"
2.3. Verweerder heeft de door eiser onder punt 1. gevraagde stukken, ook wel aangeduid als de infoset, op 6 augustus 2004 aan eiser toegezonden. Vervolgens heeft eiser bij brief van 2 november 2004 zijn beroep op het punt van de verstrekte infoset ingetrokken.
2.4. Ter zitting van 18 november 2004 heeft verweerder toegezegd de door eiser gevraagde elementennota's op te sturen. Verweerder heeft deze elementennota's bij brief van 21 januari 2005 aan eiser toegezonden zodat verweerder is tegemoet gekomen aan vraag 10. van eisers verzoek van 8 mei 2003 en op dit onderdeel geen geschil meer bestaat, waarover de rechtbank uitspraak moet doen.
2.5. Verweerder heeft ter zitting van 18 november 2004 tevens toegezegd om bijlagen, die worden genoemd in correspondentie, die deel uitmaakt van de infoset, aan eiser toe te zenden. Het betreft een brief van 27 oktober 2000 met 5 bijlagen, de bijlagen genoemd in de brief van de FIOD-ECD van 9 oktober 2002 en de in de brief van de Belgische belastingdienst van 20 februari 2003 genoemde brieven van de Nederlandse belastingdienst van 9 oktober 2002 en 15 januari 2003 en de onder "diversen" genoemde bijlagen. De rechtbank heeft op 31 december 2004 kopieën van de bedoelde brieven en bijlagen ontvangen en deze op 11 januari 2005 aan eiser toegezonden.
2.6. Eiser heeft vervolgens verzocht om inzage in de originele brieven en bijlagen, die op 11 januari 2005 in kopie aan hem zijn toegezonden omdat alle correspondentie is afgedrukt op papier met het logo 'Belastingdienst'. Gelet op het grote aantal in omloop zijnde kopieën, is de kans volgens eiser groot dat er kopieën van kopieën zijn gemaakt en er afwijkingen zijn opgetreden. Verder doet eiser een beroep op het fair trial beginsel en het equality of arms beginsel omdat de belastinginspecteur eveneens de bevoegdheid heeft om te verzoeken om inzage in originele stukken.
2.7. Het verzoek van eiser om inzage in de originele brieven en bijlagen, dient beoordeeld te worden op basis van hetgeen is bepaald in artikel 7 WOB, luidende als volgt:
1. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
2. Bij het kiezen tussen de vormen van informatie, genoemd in het eerste lid, houdt het bestuursorgaan rekening met de voorkeur van de verzoeker en met het belang van een vlotte voortgang van de werkzaamheden.
2.8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er in het onderhavige geval redelijkerwijs voor kon kiezen om kopieën van de gevraagde informatie te verstrekken. Ter onderbouwing van zijn stelling, dat er mogelijk afwijkingen zijn opgetreden in de kopieën, heeft eisers gemachtigde slechts aangevoerd dat het hele Rekeningenproject vreemd is opgezet en dat hij daarin geen of onvoldoende vertrouwen heeft. Verweerder heeft in dit verband onweersproken gesteld dat eiser in de nog te voeren fiscale procedure in staat is om na te gaan of de aan hem verstrekte informatie overeenkomt met de originele stukken. Verweerder heeft tevens aangevoerd dat sommige originele stukken zich bevinden bij het openbaar ministerie dan wel bij de FIOD. De rechtbank acht gerechtvaardigd dat in het kader van deze procedure niet van verweerder kan worden verlangd dat inzage wordt verschaft in de originele stukken. De tijd die hiermee gemoeid zal zijn is niet in het belang van een vlotte voortgang van de werkzaamheden bij verweerder. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van eiser om op dit moment inzage te krijgen in de originele stukken zwaarder zou wegen dan het belang van een vlotte voortgang van werkzaamheden.
2.9. De stelling van eiser dat hij recht heeft op inzage in de originele stukken omdat de belastinginspecteur ook inzage kan vragen in originele stukken die zich bij de belastingplichtige bevinden, treft geen doel. Voor de vorm waarin informatie dient te worden verstrekt, die in het kader van een WOB procedure is gevraagd, is alleen artikel 7 WOB doorslaggevend. Aan toetsing van eisers verzoek aan het fair trial beginsel of het beginsel van equality of arms, komt de rechtbank niet toe.
2.10. Eiser heeft ter zitting van 25 april 2005 zijn verzoek om informatie, als bedoeld in de punten 2 tot en met 9 van het verzoek van 8 mei 2003, gehandhaafd. Voor de beoordeling van de vraag of verweerder dit verzoek terecht heeft afgewezen, is hetgeen is bepaald in artikel 3 WOB van belang:
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2.11. De punten 2 tot en met 9 van het verzoek van 8 mei 2003 betreffen vragen over de wijze waarop de KB-Lux bank gegevens administreert van rekeninghouders, over de manier waarop verweerder tot de vaststelling van de navorderingsaanslagen is gekomen en op vragen over vaststelling van de Nederlandse belastingplicht. De rechtbank is van oordeel dat eiser voor zover het de punten 2 tot en met 9 van zijn verzoek betreft, niet heeft aangegeven of, en zo ja, welke uit documenten blijkende informatie hij openbaar gemaakt wil zien. Verweerder heeft derhalve op goede gronden geweigerd de door eiser gestelde vragen te beantwoorden.
2.12. Gelet op het vorenstaande dient het beroep, dat in de loop van de procedure is toegespitst op inzage in de originele stukken van de brieven en bijlagen die zijn genoemd in de infoset, alsmede beantwoording van de vragen 2 tot en met 9, ongegrond te worden verklaard.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter en mr. G. Guinau en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2005.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.