ECLI:NL:RBHAA:2005:AT4930

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
173589
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor blootstelling aan neurotoxische stoffen tijdens werkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 21 april 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een schilder, [eiser], en zijn werkgever, de vennootschap onder firma Bouwcombinatie Van Braam-Minnesma. De zaak betreft de blootstelling van [eiser] aan neurotoxische stoffen tijdens zijn werkzaamheden als schilder bij Van Braam. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] gedurende zijn dienstverband van 1986 tot 1996 is blootgesteld aan schadelijke stoffen, wat heeft geleid tot een chronische toxische encefalopathie. De werkgever heeft weliswaar maatregelen getroffen voor een veilig arbobeleid, maar deze waren onvoldoende gericht op de specifieke werkzaamheden van [eiser]. De kantonrechter oordeelt dat Van Braam haar zorgplicht uit artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek niet is nagekomen. Dit blijkt uit getuigenverklaringen en schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat de werkgever niet adequaat heeft gehandeld om de blootstelling aan schadelijke stoffen te voorkomen. De kantonrechter concludeert dat Van Braam niet heeft bewezen dat de ziekte van [eiser] niet het gevolg is van de blootstelling aan neurotoxische stoffen. De vorderingen van [eiser] worden toegewezen, en Van Braam wordt veroordeeld tot schadevergoeding, inclusief immateriële schade en kosten voor het vaststellen van de schade. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
sector kanton, locatie Zaandam
zaaknummer: 173589
datum vonnis: 21 april 2005
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
In de zaak van:
[eiser],
te [woonplaats],
EISER,
hierna: [eiser],
gemachtigde mr. G.J. Knotter,
--tegen--
de vennootschap onder firma
BOUWCOMBINATIE VAN BRAAM-MINNESMA,
te Zaandam, gemeente Zaanstad,
GEDAAGDE,
hierna: Van Braam,
gemachtigde thans mr. W.J. Hengeveld.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- het door de kantonrechter tussen partijen gewezen en op 24 oktober 2002 uitgesproken tussenvonnis en de daarin genoemde stukken,
- de processen-verbaal van de op 29 oktober 2003 en 28 november 2003 gehouden getuigenverhoren en de bij die gelegenheden in het geding gebrachte producties,
- de conclusie na enquête tevens akte overlegging schriftelijk bewijs van Van Braam, met producties,
- de (antwoord)conclusie na enquête van [eiser], eveneens met producties.
1.2 [eiser] heeft bij zijn (antwoord)conclusie na enquête nog producties in het geding gebracht. Van Braam heeft op die producties niet meer kunnen reageren, zodat de kantonrechter deze producties niet bij zijn verdere beoordeling zal betrekken.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 Bij het vonnis van 24 oktober 2002 was Van Braam toegelaten te bewijzen:
1. dat zij haar zorgplicht als bedoeld in lid 1 van artikel 7:658 BW is nagekomen
of
2. dat nakoming van haar zorgplicht de arbeidsongeschiktheid niet zou hebben voorkomen,
of
3. dat de schade niet het gevolg is van de blootstelling aan neurotoxische stoffen tijdens de werkzaamheden bij Van Braam.
2.2 Ter voldoening aan haar bewijsopdracht heeft Van Braam op 29 oktober 2003 vier getuigen en op 28 november 2003 twee getuigen doen horen. In tegenverhoor heeft [eiser] op 28 november 2003 zichzelf als partijgetuige en nog vier anderen als getuigen doen horen. Bij haar conclusie na enquête heeft Van Braam voorts als schriftelijk bewijs onder meer de volgende stukken in het geding gebracht:
- arboplanning van 1988,
- diverse notulen en jaarverslagen van arbouw, de ondernemingsraad en de arbocommissie over de jaren 1987 - 1996,
- een verslag van een uitvoerdersvergadering uit 1996,
- een veiligheidsplan en
- een arbo-objectplan,
- facturen uit 1993 en 1994 met betrekking tot de aanschaf van verf-damp/spuitmaskers en plastic handschoenen,
- een rapport van IndusTox Consult genaamd "Retrospectieve beoordeling van blootstelling aan oplosmiddelen" van een op verzoek van Van Braam ingesteld onderzoek naar de aard en mate van blootsteling aan oplosmiddelen bij [eiser] gedurende de periode dat [eiser] bij Van Braam werkzaam was (1986 - 1996).
2.3 Van Braam heeft bij haar conclusie na enquête omtrent deze bewijslevering het volgende gesteld, hetgeen deels ook al in het tussenvonnis van 24 oktober 2002 onder 2.8 was opgenomen:
Van Braam heeft steeds die maatregelen genomen die in de branche gebruikelijk waren en zijn teneinde haar werknemers de noodzakelijke bescherming te bieden, waarbij het in deze procedure gaat om de bescherming tegen de gevaren van blootstelling aan oplosmiddelen. Van Braam heeft haar werknemers steeds voorgehouden tijdens de verfwerkzaamheden binnen voldoende te ventileren. Zij heeft haar werknemers steeds voorzien van beschermingsmiddelen en zij heeft haar werknemers steeds de gelegenheid gegeven voldoende rust te houden in ruimten waar voldoende frisse lucht aanwezig was. Van Braam heeft in de loop der jaren steeds voldaan aan de op dat moment geldende veiligheidsvoorschriften overeenkomstig hetgeen in de branche gebruikelijk en passend was. Van Braam voert een modern veiligheidsbeleid, dat voldoet aan alle daaraan te stellen wettelijke eisen. De werknemers van Van Braam krijgen een vergoeding voor veiligheidsschoenen en er is een eigen arbo-commissie, terwijl voor ieder project een veiligheids- en gezondheidsplan wordt opgesteld.
Persoonlijke beschermingsmiddelen werden aan alle werknemers ter beschikking gesteld, dus ook aan [eiser]. Deze lagen in een kast in de uitvoerderskeet en in een kast in de werkplaats.
[eiser] rookte echter (zwaar), waardoor hij een probleem had als hij een mondkapje moest voordoen. [eiser] droeg bij het schilderen handschoenen.
De hoge, algemene veiligheidsdiscipline bij Van Braam heeft zich in het geval van [eiser] onder meer vertaald in voldoende geventileerde ruimten, in het aan [eiser] beschikbaar stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen, in het toezicht houden op het gebruik daarvan en in de gelegenheid om tussen door voldoende rust te houden in een aparte personeelsruimte.
2.4 [eiser] heeft bij zijn (antwoord)conclusie na enquête het volgende naar voren gebracht:
Van Braam heeft geen specifiek en doelgericht beleid gevoerd gericht op bescherming tegen blootstelling van schadelijke stoffen tijdens schilderwerk. Van Braam heeft nagelaten concreet en specifiek aan te geven welke maatregelen zij vanaf 1985 heeft getroffen toen zij [eiser], als eerste schilder, in dienst nam. De maatregelen die Van Braam heeft getroffen en die zij inzichtelijk heeft gemaakt, hebben betrekking op de veiligheid tijdens bouwwerkzaamheden.
Evenmin heeft Van Braam concrete maatregelen getroffen ter voorkoming van gezondheidsschade voor [eiser] door middel van adequate afzuiging dan wel ventilatie en/of het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen.
De slotconclusie is volgens [eiser] dat Van Braam niet heeft bewezen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, dat de ziekte van [eiser] een andere oorzaak heeft en/of dat hij zijn ziekte buiten het werk voor Van Braam heeft opgelopen.
2.5 De getuigen hebben - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
[getuige A], directeur/eigenaar van Van Braam:
In 1987-1988 zijn wij in ons bedrijf begonnen met een Arbo-beleid. Op basis van de toen nieuwe Arbo-wet zijn wij begonnen met een inventarisatie van gevaren met keuring van machines en steigermateriaal. Verder moesten de gereedschappen die wij aanschaften ook aan de wettelijke vereisten voldoen. Daarnaast verstrekten wij veiligheidsschoenen, handschoenen, helmen, gehoor-bescherming, mondkapjes. Dit alles blijkt uit Arbo-verslagen.
De werkzaamheden van de heer [eiser] waren heel divers. Bij een renovatie ging het dan om het afschilderen van de aftimmerlatten, behangen, sauzen van wanden of plafonds. Het grote schilder-werk werd uitbesteed aan een schildersbedrijf. Voorts schilderde de heer [eiser] bij ons in de buitenopslag, onze schaftketen in het kader van het nodige onderhoud. Dit schilderwerk gebeurde buiten. In het kader van het onderhoud in de winter verrichtte de heer [eiser] in de werkplaats werkzaamheden.
Ik toon u van die timmerwerkplaats de foto’s. Op de foto F ziet u het buizenstelsel van het afzuig-systeem van de timmerwerkplaats. Alle machines worden afgezogen. Als het mooi weer was werd er buiten geschilderd.
De machines zijn aangesloten op de afzuiginstallatie. Er staat een heel groot apparaat buiten. Ook de dampen die bij het schilderen vrijkomen worden door deze afzuiginstallatie afgezogen. De afzuiginstallatie staat aan als de machines werken. Het kan zijn dat op het moment dat de heer [eiser] schilderde de machines uit stonden en er niet werd afgezogen. Het is echter wel zo dat de ruimte 8 meter hoog is met een lichtkap daarboven. Als ik moet schatten hoe vaak de machines aanstaan in de werkplaats dan is dat 50%.
Van Braam heeft geen schilder in dienst, de heer [eiser] is de enige geweest die als schilder bij ons in dienst is gekomen.
Omdat er voor de heer [eiser] niet voldoende schilderwerkzaamheden waren werd hij ook voor andere werkzaamheden ingeschakeld: bij glaszetten, restauratiewerkzaamheden, schilderwerk bij verbouwingen, waarbij de heer [eiser] met een timmerman mee ging. Wij moesten de schilderwerk-zaamheden baseren op het verfadvies dat in het bestek omschreven stond. Als zo’n verfadvies er niet in stond bepaalde de heer [eiser] zelf wat er gebruikt werd.
De heer [eiser] heeft ook wel in een Romney-loods moeten schilderen.
Omdat hout niet verwerkt kan worden zonder in de grondverf te zijn gezet, kwam het voor dat de heer [eiser] de eerste twee uur van de werkdag in zo’n Romney-loods materiaal in de grondverf moest zetten en de resterende 6 uur besteedde hij dan aan de werkzaamheden waarover ik al heb verklaard. In de Romney-loods was helemaal geen afzuiginstallatie. De werklui moesten in en uit kunnen lopen, zodat de deuren altijd open stonden.
In de tijd dat de heer [eiser] bij ons werkte vond er wekelijks uitvoerderoverleg plaats waarin besproken werd de inzet van personeel en materiaal en alle voorkomende zaken. Ook het arbobeleid is een vast punt geworden in het overleg.
[getuige B]:
Ik ben op 3 maart 1963 bij Van Braam in dienst gekomen en heb daar tot mijn pensioen in 2003 gewerkt. De heer [eiser] is bij mij begonnen toen hij bij Van Braam in dienst kwam.
De werkzaamheden van de heer [eiser] bestonden uit behangen, sauzen van plafonds en muren, schilderwerk aan kozijnen in het kader van een renovatieproject. Daarnaast zette de heer [eiser] in de nissenhut, op de bouwlocatie, het plaatmateriaal wat wij nodig hadden in de grondverf, waarna dat materiaal in die nissenhut door een ander machinaal werd gezaagd. De nissenhut stond op ongeveer 10 cm hoogte vrij van de grond op betonnen paaltjes, zonder bodem en er zaten twee grote deuren in. Er zaten geen ramen in. Er zaten wel doorzichtige polyesterplaten in voor de lichtinval.
Dat de heer [eiser] als schilder bij ons kwam, was voor ons nieuw, er was nog niet eerder een schilder in dienst geweest bij Van Braam.
Alle persoonlijke beschermmiddelen werden aan het personeel verstrekt als erom gevraagd werd. Als uitvoerder hield ik er toezicht op dat die beschermmiddelen gebruikt werden.
Voor zover ik mij kan herinneren werd het schilderwerk op de bouwlocatie altijd in de Romney-loods gedaan. In de winter werden de deuren van de loods dicht gedaan door de werklui die in de loods moesten werken.
Afgezien van een incidenteel leegstaande woning heeft de heer [eiser] altijd in bewoonde woningen gewerkt. Hij moest daarbij ook wel oude verflagen ontvetten. Ik weet niet waarmee hij dat gedaan heeft. Wat ik mij kan herinneren is dat het ammoniak was.
[getuige C]:
Ik lees mijn verklaring van 3 januari 2000 en wens geacht te worden deze verklaring tegenover u onder ede te hebben afgelegd. Ik blijf bij deze verklaring.
Ik ben sedert 1963 in dienst bij Van Braam.
Bij Van Braam bestaat al jaren een veiligheidsplan. Voor elk groot werk wordt een Arbo project-plan opgesteld. Van Braam is VCO-gecertificeerd en er vinden ook regelmatig controles plaats door de Arbodienst. Er worden persoonlijke beschermingsmiddelen verstrekt, zoals schoenen, hand-schoenen, gehoorbeschermers, helmen, veiligheidsbrillen, mondkapjes. Als uitvoerder houd ik er toezicht op dat men deze middelen gebruikt. Als de werklui ze niet gebruiken dan zeg ik er wel wat van.
In de zomer werd er in de nissenhut niet geschilderd, daar was het te warm voor. Het schilderen gebeurde dan buiten. De Romney-loods is ongeveer 8 x 15 à 20 meter en ongeveer 4 meter hoog, staat op betonnen paaltjes een klein stukje van de grond af. Aan de voor- en achterkant waren deuren. Er was geen vloer in. Tijdens het schilderen in de loods stonden de voordeuren en de deuren van het tussenschot meestal open. Met goed weer stonden de deuren van de achterkant ook open.
[getuige D]:
In ben in dienst gekomen bij Van Braam op 20 april 1974 en heb daar gewerkt tot ik eind december 1993 met de VUT ging.
U toont mij mijn verklaring van 3 januari 2000. Ik kan bevestigen wat in de verklaring staat, met uitzondering van wat daar staat over de wijze van uitvoering en schilderwerk met betrekking tot de Van Speijkstraat, Labor en Landlust. Bij die projecten was ik niet betrokken en daar weet ik dus niets van.
Bij Van Braam waren beschermingsmiddelen voorhanden zoals helmen, stofkapjes, handschoenen. Als die middelen op waren moesten de werklui om nieuwe vragen. Wekelijks kwam dit soort zaken aan de orde in de uitvoerdersvergadering. Als uitvoerder hield ik daar toezicht op. Als ik zag dat iemand een bescherming niet gebruikte dan zei ik daar wat van. Als [eiser] in woningen schilderde dan was er genoeg ventilatie. Dan werd niet altijd het stofkapje gebruikt. Bovendien was het bij de heer [eiser] lastig om een stofkapje te gebruiken omdat hij rookte.
Ik weet dat op andere projecten waarop ik heb gewerkt gecontroleerd werd op de naleving van de Arbovoorschriften. Als er iets niet in orde was dan werd ons dat door de externe deskundige verteld.
Met betrekking tot de ventilatie in de woningen verklaar ik nog het volgende: De woonkamers hadden aan de bovenzijde van de ramen over de hele breedte ventilatiebalken die opengezet konden worden en in de slaapkamers waren draairamen. [eiser] moest zelf bepalen of hij een en ander zou openzetten.
[getuige E]:
Ik werk 20 jaar bij van Braam. Momenteel ben ik uitvoerder. In de tijd dat de heer [eiser] er werkte was ik voorman. Van Braam kent een ISO-arbobeleid. Dat houdt onder meer in dat iedereen die bij ons komt werken een formulier moet ondertekenen. Door ondertekening van het formulier verklaart men gebruik te zullen maken van beschermmiddelen, te weten helm, bril, mondkapjes, veiligheids-schoenen, oordoppen, handschoenen. Deze middelen liggen in een kast in de uitvoerderskeet, waar iedereen de middelen uit kan halen. Voor stoffig werk wordt gezegd dat men mondmaskers moet gebruiken die ook in die kast beschikbaar zijn. Ik denk dat die genoemde formulieren zo'n 10 à 12 jaar geleden zijn ingevoerd. Ik heb de heer [eiser] elke dag gezien als hij op de bouwlocaties werkte. Ik kan mij niet herinneren of ik wel eens gezien heb of de heer [eiser] beschermmiddelen gebruikte. De heer [eiser] schilderde een x-aantal uren in de nissenhut en daarna in de woningen. Het aantal uren in de nissenhut wisselde per dag. De ene dag 3 uur, de andere dag 5 uur. Het was ook wel eens minder. In de nissenhut was geen afzuiginstallatie, maar de deuren konden altijd open. Alleen bij koud weer deed [voornaam] de deuren dicht, want daar had hij een hekel aan.
In de woningen zaten altijd ventilatieroosters in de ramen. De woningen waren leeg en stonden de hele dag open. Men liep in en uit.
Voor groot schilderwerk werd een onderaannemer ingehuurd.
De nissenhut werd opgebouwd op een vloer van betonplaten. Er was altijd 5 à 6 cm ruimte tussen de betonplaten en de golfplaten van de hut. Bij goed weer stond [eiser] buiten te schilderen.
[getuige F]:
Ik ben ongeveer 21 jaar in dienst van Van Braam. U vraagt mij of ik iets afweet van maatregelen die Van Braam neemt met het ook op de veiligheid. Ik vind ze nogal streng. Telkens als de heer [directeur] de werkplaats binnenkomt dan zegt hij er iets van als we geen oordoppen, stofmaskers voor hebben. Als we een stofmasker op hadden, dan vroeg hij waarom we geen schildersmaskers droe-gen.
De werkplaats was nogal vol, daarom gebeurde het schilderen ook in een loods naast de werkplaats of buiten. Vooral in de zomer werd er buiten gewerkt.
De heer [eiser] schilderde in de werkplaats voor de roldeur. Ook als hij dicht was. De heer [eiser] schilderde ook onder het kantoor dat op foto D is te zien en wel voor de ramen die op de achter-grond te zien zijn. Van die ramen kunnen er twee open, die ramen staan continue open, ik heb daar inbraakstangen aangebracht zodat de ramen ook in de avond open staan. Dat is gebeurd vrijwel meteen toen we erin kwamen, zo'n 20 jaar geleden. Omdat we zo'n hoge productie moeten draaien staan de machines vrijwel de hele dag aan. Ook de afzuiginstallatie staat de hele dag aan. De machines en afzuiginstallatie moeten we onafhankelijk van elkaar aan en uit zetten. De afzuiginstallatie draait het meest, daarmee bedoel ik het volgende: als ik op een machine klaar ben en deze heb uitgezet en ik verder moet gaan op een andere machine zet ik niet de afzuiginstallatie uit. We werken er met zijn drieën, als iedereen klaar is op de machines dan gaat de afzuiginstallatie pas uit. Hij gaat dus bijna nooit uit.
Die afzuiginstallatie werkt aldus: Alle lucht in de werkplaats wordt afgezogen door deze installatie die op alle machines in de werkplaats is aangesloten. De installatie moet ook weer lucht toevoeren via een retourkanaal. Dat retourkanaal heb ik echter afgekoppeld.
Ik weet dat de heer [eiser] bij het schilderen handschoenen gebruikte, hetzij plastic hetzij linnen. Wij hebben in de timmerwerkplaats een witte kast. In die kast liggen: handschoenen, koolstoffilters, stofmaskers en gehoorkappen.
Toen ongeveer 7 jaar geleden een betere kwaliteit waterdagende verf op de markt kwam zijn we die gaan gebruiken, en die gebruiken we nog steeds.
Toen wij ongeveer 4 à 5 jaar in de werkplaats werkten, dus ongeveer 16 jaar geleden, is de Arbo-dienst op bezoek geweest en heeft men de werkplaats bekeken. Men vond de werkplaats een voor-beeld waar men zelf ook wel zou willen werken. Sindsdien is de Arbo-dienst nooit meer geweest.
We hebben de koolstofmaskers ongeveer vanaf 1985 in de werkplaats. Als mijn collega's en ik moesten schilderen dragen we bijna altijd koolstofmaskers. Ik heb de heer [eiser] wel op de beschikbaarheid van die maskers gewezen.
[getuige G]:
U houdt mij voor dat ik op 18 augustus 2000 een verklaring heb ondertekend. U vraag mij of ik die verklaring voor vandaag nog heb gelezen en of ik mijn verklaring onder ede kan bevestigen. Ik heb de verklaring inderdaad voor vandaag gelezen en kan deze bevestigen voor zover ik daar thans geen nadere toelichting of correctie op aanbreng.
De keren dat ik [eiser] in de werkplaats bezig zag met schilderen was hij altijd bezig onder het afdakje op foto D. Op de plaats waar geschilderd werd hing een verflucht, zo erg dat het opviel.
De door de [getuige G] op 18 augustus 2000 ondertekende verklaring houdt onder meer en voor zover hij daarop op 28 november 2003 geen nadere toelichting op heeft gegeven of correctie op heeft aangebracht het volgende in:
De werkplaats had een garagedeur en 2 kleine toegangsdeuren. Als [eiser] werkzaam was in de werkplaats dan waren de deuren meestal gesloten. [eiser] verrichtte zijn werkzaamheden in deze werkplaats meestal in dat deel dat bestond uit een oppervlakte van 5 meter bij 5 meter onder een zolder op ongeveer 2,25 meter. Een beperkte werkruimte dus die de kans op blootstelling aan oplosmiddelen vergrootte.
Ik ben geen schilder en weet dus niet hoeveel oplosmiddelen deze producten bevatten waarmee [eiser] werkte. Wel weet ik dat hij grote hoeveelheden van deze producten verwerkte onder bijzonder slechte omstandigheden.
De loods werd gevormd door gebogen ijzeren platen. De werkruimte waarin [eiser] werkte was ongeveer 8 meter bij 8 meter en in het midden ongeveer 4 meter hoog. De loods had een voor- en een achterdeur. De achterdeur gaf toegang tot een afzonderlijke ruimte waar wij de elektriciens en ook de loodgieters de materialen konden opslaan. Dwars door de loods was een houten wand als afscheiding aangebracht. Dus in feite was er maar een deur die toegang gaf tot de werkruimte van [eiser] en anderen (…). Er was geen raam en geen afzuiging(sinstallatie) in deze loods(en).
Renovatiewerk Labor
De arbeidsomstandigheden waaronder [eiser] op dit project heeft gewerkt in de Romneyloods waren werkelijk mensonwaardig. Verreweg het grootste deel van de dag werkte [eiser] in deze loods. Hij verwerkte er gigantisch veel verf, beits en verdunners. [eiser] werkte met linnen handschoenen en een papieren mond/neuskapje. Een leek weet dat deze qua veiligheid absoluut ontoereikend zijn.
Bijna de gehele dag was de deur gesloten. Als je deze ruimte binnen kwam bemerkte je een vreselijke stank en het was er verschrikkelijk benauwd. Dat werd nog erger toen men een heater (kachel) plaatste.
Kortom een ruimte met meestal een gesloten deur, zonder ramen of een afzuiging(sinstallatie), met een kachel die de lucht verwarmde, met vermoedelijk veel oplosmiddel bevattende dampen en zonder toereikende persoonlijke beschermingsmiddelen.
[getuige H]:
U houdt mij mijn verklaring voor die ik op 18 augustus 2000 heb ondertekend en vraagt mij of ik daarbij blijf en of ik de verklaring onder ede kan bevestigen. Wat in die verklaring staat is de waarheid en ik wens geacht te worden deze tegenover u onder ede te hebben afgelegd.
De heer [eiser] verrichtte in de Romneyloods zijn werkzaamheden voorin, een paar meter voor de deur. De deur was meestal dicht in de winter, in de zomer was ze wel open.
De onderkant van de Romneyloods was niet echt open, want de open spleet waaide binnen een paar weken dicht met rommel. Ik heb nooit iemand dat open zien maken. Ik hield het er niet uit in die loods.
De door de [getuige H] op 18 augustus 2000 ondertekende verklaring houdt onder meer het volgende in:
Ik heb als schilder gewerkt op projecten waar ook heer [eiser] (…) werkzaam was.
Omdat [eiser] een belangrijk deel van zijn tijd in een Romneyloods werkzaam was volgt hier een beschrijving van de werkplek.
De loods werd gevormd door gebogen ijzeren platen. De werkruimte waarin [eiser] werkte was ongeveer 8 meter bij 8 meter en was in het midden ongeveer 4 meter hoog. De loods had een voor- en een achterdeur. De achterdeur gaf toegang tot een afzonderlijke ruimte waar wij de elektriciens en de loodgieters hun materialen konden opslaan. Dwars door de loods was een houten wand als afscheiding aangebracht. Dus in feite was er maar een deur die toegang gaf tot de werkruimte van [eiser] en anderen (…). Er was geen raam en ook afzuiging(sinstallatie) in deze loods(en).
2.6 Allereerst moet worden beoordeeld of Van Braam is geslaagd in de onder 2.1 onder 1. genoemde bewijslevering.
2.7 Zoals in het vonnis van 24 oktober 2002 reeds is overwogen staat vast dat [eiser] is blootgesteld aan neurotoxische stoffen en dat hij lijdt aan een chronisch toxische encephalopathie. Dit brengt met zich dat beoordeeld moet worden of het bewijsmateriaal voldoende basis vormt voor de conclusie dat Van Braam in de periode dat [eiser] bij haar in dienst was, dus van 1986 tot 1996, zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden ten gevolge van die blootstelling aan neurotoxische stoffen schade lijdt.
2.8 Uit het meergenoemde bewijsmateriaal blijken de volgende maatregelen en/of aanwijzingen van Van Braam:
- bij Van Braam wordt sedert 1987-1988 een arbobeleid gevoerd,
- per project wordt een arboprojectplan opgesteld,
- Van Braam voert tevens een ISO-arbobeleid,
- Van Braam verstrekt - voor zover hier relevant - als persoonlijke beschermingsmid-delen: handschoenen, mondkapjes en sedert 1985 koolstofmaskers,
- er is in de timmerwerkplaats een afzuiginstallatie aanwezig,
- Arbo-omstandigheden worden wekelijks op het uitvoerdersoverleg besproken,
- uitvoerders houden toezicht op het naleven van de veiligheidsinstructies, waaronder het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen,
- bij warm weer vonden de schilderwerkzaamheden in de buitenlucht plaats,
- het jaarverslag van de Arbo-commissie over 1990 vermeldt onder meer het volgende:
“2. (…)
De volgende punten kunnen bij ons in het bedrijf verbeterd worden:
1. chemische stoffen
(…)
3. Chemische stoffen
Let op dat bij het bestellen van purschuim e.d., dat dit zoveel mogelijk milieuvriendelijk is. Let goed op bijsluiters en verwerkingsvoorschriften.”
- het Verslag Arbouw van 28 februari 1991 vermeldt onder meer het volgende:
“8.2 Chemische bouwstoffen
In Amsterdam is het verboden om loodmenie te gebruiken.
Hiervoor in de plaats grondverf gebruiken.
Schilder instrueren of kontrakt vastleggen dat verfblikken door hun zelf wordt afgevoerd.
Voor eigengebruik aan de werf een aparte container plaatsen?
En dit laten afvoeren door b.v. Eco Techniek.
Dit bespreken met [naam].”
- het Verslag Arbouw van 24 februari 1992 vermeldt onder meer het volgende:
“1.6 De proef in de machinale timmerwerkplaats om grondverf van [naam] toe te passen i.p.v. onol grondverf om milieu technische redenen is geslaagd. Grondverf van [naam] veroorzaakt veel minder hinderlijke stank.
(…)
2.5 Aan de werf komen aparte containers waar chemisch afval in kan worden gedeponeerd voor purschuim, kitpatronen en verfblikken. (…).”
2.9 Het thans aanwezige bewijsmateriaal, in de vorm van de genoemde getuigenverklaringen en schriftelijke bewijsstukken, leidt de kantonrechter tot de conclusie dat Van Braam weliswaar maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven voor een veilig arbobeleid waar het haar werkzaamheden als bouwbedrijf betreft, maar niet waar het de werkzaamheden van [eiser] als schilder betreft.
Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt met name niet op welke wijze en wanneer Van Braam maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven die betrekking hadden op de genoemde blootstelling. Hoewel in de timmerwerkplaats een afzuigingsinstallatie aanwezig was, is onvoldoende gesteld of gebleken dat deze afzuiginstallatie die gezien haar locatie in de timmerwerkplaats bedoeld was om zaagstof af te zuigen, ook geschikt was om verfdampen af te zuigen. Daar komt nog bij dat evenmin voldoende gesteld of gebleken is dat Van Braam adequaat heeft gehandeld toen bleek dat het retourkanaal door één van haar werknemers was afgesloten, zoals de [getuige F] heeft verklaard.
Voor zover in de schriftelijke bewijsstukken al sprake is van de gevaren van verfproducten dan hebben deze slechts betrekking op afvalverwerking en niet op het voorkomen van blootstelling aan neurotoxische stoffen.
In de Romneyloods was in het geheel geen afzuiginstallatie aanwezig, zodat het aan de keuze van de werknemers was overgelaten de deuren open te zetten om voor voldoende ventilatie te zorgen. Dat is evenwel onvoldoende om te kunnen constateren dat Van Braam aan haar zorgplicht heeft voldaan. Het had op haar weg gelegen rekening te houden met het feit dat de deuren wel eens niet zouden worden opengezet en dan voor een alternatieve ventilatie te zorgen.
Bij het vorenstaande weegt voorts nog mee dat uit de getuigenverklaringen ook blijkt dat Van Braam groot schilderwerk uitbesteedt en [eiser] de enige schilder is die ooit bij Van Braam in dienst is geweest. Mogelijkerwijze heeft Van Braam daarom niet gedacht aan het treffen van maatregelen ter voorkoming van de blootstelling aan neurotoxische stoffen, maar dat is een omstandigheid die zij zich bij het in dienst nemen van [eiser] had moeten realiseren en die dus voor haar rekening dient te blijven.
Het verstrekken van mondkapjes kan niet voldoende geacht worden als bescherming tegen de onderhavige blootstelling. Van Braam heeft nog wel facturen overgelegd waaruit blijkt dat koolstofmaskers zijn aangeschaft, maar onvoldoende duidelijk is geworden dat die koolstofmaskers daadwerkelijk in voldoende mate op alle locaties aanwezig waren. De enkele verklaring van de [getuige F] over het gebruik van de koolstofmaskers is ontoereikend om in het algemeen te kunnen concluderen dat Van Braam in voldoende mate aan haar zorgplicht heeft voldaan.
2.10 Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat Van Braam haar zorgplicht jegens [eiser] onvoldoende is nagekomen zodat zij niet is geslaagd in de onder 2.1 onder 1. genoemde bewijslevering.
2.11 Evenmin is Van Braam geslaagd in de onder 2.1 onder 2. en 3. genoemde bewijsleveringen. Uit het aangedragen bewijs kan immers niet de conclusie worden getrokken dat [eiser] niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden als Van Braam haar zorgplicht wel naar behoren was nagekomen of dat de schade die [eiser] lijdt niet het gevolg is van de blootstelling aan neurotoxische stoffen.
Voor zover Van Braam heeft beoogd te stellen dat aan [eiser] een verwijt valt te maken door te roken en om die reden geen mondkapje heeft gedragen en/of zelf onvoldoende voor ventilatie heeft gezorgd, faalt dat betoog. Het ligt immers op de weg van Van Braam als werkgever met dergelijke omstandigheden en gedragingen van werknemers rekening te houden en daarop met adequate maatregelen te reageren. Dat Van Braam dit in voldoende mate heeft gedaan is niet gebleken.
2.12 Met haar conclusie na enquête heeft Van Braam het hierboven onder 2.2 genoemde rapport overgelegd in het kader van de blootstelling van [eiser] aan neurotoxische stoffen. De kantonrechter heeft in het vonnis van 24 oktober 2002 onder 2.7 reeds overwogen dat vast staat dat [eiser] is blootgesteld aan neurotoxische stoffen. Dit rapport geeft de kantonrechter geen aanleiding op zijn eerdere oordeel terug te komen. Voor zover Van Braam dit rapport (mede) heeft overgelegd om bewijs aan te dragen voor de onder 2.1. onder 3. genoemde bewijsopdracht, kan haar dat ook niet baten. Vast staat immers dat [eiser] is blootgesteld aan neurotoxische stoffen. Wel kan de mate van blootstelling wellicht nog een rol spelen bij de vraag naar de omvang van de schade, maar dat dient dan in het kader van de schadestaatprocedure aan de orde te komen. De kantonrechter gaat daarom niet (verder) in op dit rapport.
2.13 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat Van Braam jegens [eiser] te kort is geschoten in de nakoming van haar zorgverplichting uit artikel 7:658 BW, zodat de vorderingen van [eiser] thans voor toewijzing gereed liggen.
2.14 [eiser] heeft bij zijn (antwoord)conclusie na enquête nog producties in het geding gebracht. Van Braam heeft op die producties niet kunnen reageren. Aangezien die producties niet ten grondslag zijn gelegd aan de beoordeling, is er geen noodzaak om Van Braam alsnog in de gelegenheid te stellen om op die producties te reageren; Van Braam is immers niet geschaad in haar verdediging.
2.15 Van Braam zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3. De beslissing
De kantonrechter:
Verklaart voor recht dat Van Braam als werkgever jegens [eiser] te kort is geschoten en daardoor schadeplichtig is geworden jegens [eiser].
Veroordeelt Van Braam om aan [eiser] volledig te vergoeden de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, zowel de immateriële schade als de vermogensschade, waaronder ook te begrijpen de kosten tot vaststelling van de schade en de aansprakelijk-heid en de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum waarop de ziekte OPS bij [eiser] is vastgesteld tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt Van Braam in de kosten van dit geding aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op €3.016,13, met bepaling dat de explootkosten worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage bedoeld in artikel 9, 1e lid van de Wet op de Omzetbelasting 1968, waarvan te vol-doen:
- aan de griffier van de Rechtbank Haarlem, door storting op rekeningnum-mer 19.23.25.833 t.n.v. Arrondissement 540 Haarlem onder vermelding van het zaaknummer, €2.973,63 namelijk:
€127,50 wegens in debet gesteld griffierecht,
€121,13 wegens verschotten van de deurwaarder die het exploot heeft uit-gebracht en
€2.725,00 wegens salaris van de gemachtigde van [eiser];
- aan de gemachtigde van [eiser]:
het restant ad €42,50 bestaande uit het niet in debet gestelde deel van het griffierecht.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 21 april 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.