II. de vrouw zal gelasten haar medewerking te verlenen aan dan wel zorg te dragen voor het enten van [kind] tegen meningokokken C binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
III. de vrouw zal gelasten haar medewerking te verlenen aan de enting van [kind] contra DTP-BMR (difterie/tetanus/polio/bof/mazelen en rode hond), zulks binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
IV. de vrouw zal gelasten de man schriftelijk bewijs te verstrekken van de uitvoering van deze inentingen binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis;
V. de vrouw zal veroordelen tot een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag welke zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met de nakoming van één of meer aan haar op te leggen veroordelingen als hiervoor bedoeld sub II, III en IV binnen de door de voorzieningenrechter te bepalen termijn;
VI. kosten rechtens.
Stellende daarbij een spoedeisend belang te hebben legt de man aan deze vordering ten grondslag dat de vrouw op ondeugdelijke gronden weigert medewerking te verlenen aan voornoemde entingen van [kind], terwijl deze entingen als preventieve en noodzakelijke medische handelingen moeten worden beschouwd. De man stelt in dit verband dat de vrouw in 2003 geen gehoor heeft gegeven aan de landelijke oproep van de overheid voor het inenten van kinderen tegen meningokokken C. Evenmin heeft de vrouw in maart 2004 gehoor gegeven aan de oproep voor inenting van kinderen in hun negen levensjaar tegen DTP-BMR, aldus de man.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
De vrouw heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Op dit verweer zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het in het belang van [kind] is dat zij voormelde inentingen ondergaat. Dat [kind] thans zonder deze inentingen het risico loopt te worden besmet met de ziekten waartegen deze inentingen haar beogen te beschermen, is op zichzelf niet weersproken. De vrouw heeft aan de hand van documentatie (overgelegd als producties 2 en 3) gesteld dat binnen de medische wereld geen overeenstemming over het nut en de noodzaak van voormelde inentingen bestaat omdat deze, kort gezegd, ernstig nadelige bijwerkingen kunnen hebben. Op zichzelf kan aan de vrouw worden toegegeven dat deze opvatting niet van relevantie en inhoud is ontbloot. Dit laat echter onverlet dat het een feit van algemene bekendheid is dat het in dezen gevoerde overheidsbeleid, dat uitgaat van de preventie van levensbedreigende ziekten door inenting op jonge leeftijd, ook in medische kring nog steeds breed wordt gedragen.
De vrouw heeft verder gesteld dat [kind] naar aanleiding van een eerdere DKTP-inenting zware koortsstuipen heeft gekregen. Voor zover bedoelde stuipen door de inenting zijn veroorzaakt is dit vooralsnog geen grond om tot een ander oordeel te komen, nu tussen partijen niet in geschil is dat [kind] de inentingen onder medische controle in een ziekenhuis zal kunnen ondergaan. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat koortsstuipen een vaak voorkomende bijwerking is van inentingen, die echter in algemene zin niet schadelijk wordt geacht. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat in casu, ondanks de voorgestelde en niet betwiste mogelijkheid van medische begeleiding, anders zou zijn.
Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat de bodemrechter in een procedure ex art. 1:253a BW zal beslissen dat [kind] voormelde vaccinaties dient te ondergaan. Tegen deze achtergrond en gegeven het op dit moment aanwezige risico op besmetting met een levensbedreigende ziekte heeft de man een voldoende spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening. Het enkele gegeven dat de gevraagde voorziening onomkeerbaar is, staat - anders dan de vrouw heeft betoogd - bij de hiervoor geschetste stand van zaken niet aan het treffen van deze voorziening in de weg.
Conclusie is dat de voorzieningenrechter de vrouw zal bevelen om op straffe van een dwangsom mee te werken aan voormelde inentingen van [kind] en hiervan bewijs aan de man te verstrekken. In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen gaat de voorzieningenrechter er daarbij van uit dat deze inentingen, indien één van partijen zulks wenst, onder medische controle in een ziekenhuis kunnen plaatsvinden. In afwijking van het door de man gevorderde zal de vrouw een wat langere termijn voor het verlenen van haar medewerking worden gegund. Voorts zal de gevorderde dwangsomveroordeling worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
Nu partijen voormalige echtelieden zijn zullen de kosten van deze procedure op na te melden wijze worden gecompenseerd.