ECLI:NL:RBHAA:2005:AT3894

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-1309
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar inzake handhaving van bouwvoorschriften en dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 11 april 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.F.H. Velthuizen, en verweerder, de Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft een beslissing op bezwaar tegen een eerder besluit van verweerder, waarin eiser werd geïnformeerd over een overtreding van de Woningwet op zijn perceel. Eiser had een metalen tentconstructie geplaatst zonder de vereiste bouwvergunning, wat leidde tot een dwangsom van € 1.000 per week, met een maximum van € 5.000. Eiser maakte bezwaar tegen het besluit van verweerder, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beroepstermijn pas is gaan lopen na ontvangst van de beslissing op bezwaar, omdat deze niet aan de gemachtigde van eiser was verzonden. De rechtbank oordeelde dat verweerder in gebreke was gebleven door de beslissing niet aan de gemachtigde toe te sturen, waardoor eiser in zijn beroep kon worden ontvangen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de beslissing van verweerder om geen bouwvergunning te verlenen en de handhaving van de dwangsom rechtmatig was, aangezien eiser de tent zonder vergunning had geplaatst en niet had voldaan aan de voorwaarden van het bestemmingsplan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat eiser geen belang meer had bij een rechterlijk oordeel over de verbeurde dwangsom, omdat deze niet zou worden geïnd wegens verjaring. De rechtbank concludeerde dat verweerder de juiste procedure had gevolgd en dat de beslissing op bezwaar zorgvuldig tot stand was gekomen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van griffier mr. M. Hekelaar.

Uitspraak

reg. nr: Awb 04 - 1309
uitspraakdatum: 11 april 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G.F.H. Velthuizen, advocaat te Zaandam,
-- tegen --
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zaanstad,
verweerder,
derde partij
[derde partij],
wonende/gevestigd te [woonplaats],
gemachtigde: mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 11 september 2003 heeft verweerder eiser geïnformeerd over een geconstateerde overtreding op het perceel [adres], te [woonplaats]. Verweerder heeft eiser onder oplegging van een dwangsom gelast om een einde te maken aan de geconstateerde overtreding van artikel 40 Woningwet. De dwangsom is gesteld op € 1.000 per week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 5.000.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 september 2003, welke bij verweerder is binnengekomen op 26 september 2003, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 april 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 juli 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 maart 2005, alwaar eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.I. Jarmoc, gemeenteambtenaar. Mr. C. Lubben is verschenen namens de derde partij.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen.
2.2. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. Niet in geschil is dat het beroepschrift met overschrijding van de wettelijke termijn van 6 weken bij de rechtbank is ingediend.
2.4. Eiser stelt dat hij in zijn beroep kan worden ontvangen omdat hij noch zijn gemachtigde de beslissing van 22 april 2004 tijdig hebben ontvangen. Eerst nadat eiser in de regionale pers een artikel had gelezen blijkens hetwelk het bezwaar ongegrond zou zijn verklaard, heeft zijn gemachtigde bij brief van 17 juni 2004 om toezending van een afschrift van de beslissing verzocht. Vervolgens is op 5 juli 2004 een beroepschrift ingediend.
2.5. Het bezwaarschrift is door eiser zelf ingediend. Tijdens de hoorzitting op 25 november 2003 was eiser aanwezig alsmede zijn gemachtigde mr Velthuizen. De beslissing op het bezwaar is volgens de informatie die verweerder op verzoek van de rechtbank heeft verstrekt op 22 april 2004 aan eiser toegestuurd. In deze beslissing is vermeld dat geen afschift van de beslissing naar de gemachtigde is gestuurd, "daar wij zowel voor, tijdens al na de hoorzitting geen adresgegevens van uw gemachtigde hebben ontvangen".
2.6. Verweerder heeft aangevoerd dat de normale gang van zaken is dat een gemachtigde schriftelijk meldt dat hij in het vervolg als gemachtigde zal optreden en dat correspondentie in het vervolg aan hem dient te worden gericht. Bij de afdeling van verweerders gemeente die de bezwaarschriften behandelt, zijn meerdere ambtenaren werkzaam. Niet van alle ambtenaren kan worden verwacht dat ze van elke gemachtigde weten bij welk advocatenkantoor hij werkt.
2.7. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ingevolge artikel 2:1, tweede lid, Awb kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging vragen. De rechtbank tekent hierbij aan dat het bestuursorgaan, anders dan in beroep bij de rechtbank, ook een schriftelijke machtiging kan verlangen van advocaten en procureurs. Ingevolge artikel 6:17 Awb zendt, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het bestuursorgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
2.8. Hetgeen verweerder als "de normale gang van zaken" beschrijft houdt in feite in dat van een gemachtigde altijd wordt verlangd dat hij "zich" schriftelijk "stelt". Nog daargelaten dat het bestuursprocesrecht deze aan het civiele procesrecht ontleende figuur niet kent, is de rechtbank van oordeel dat uit de hierboven geciteerde wettelijke bepalingen dwingend volgt dat het van tweeën een is: er wordt of een machtiging gevraagd of er wordt van afgezien een machtiging te vragen. In het geval dat iemand, in casu eiser als bezwaarmaker, zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde en deze gemachtigde door het bestuursorgaan expliciet, door het vragen van een machtiging, of stilzwijgend , door na te laten een machtiging te vragen, wordt "geaccepteerd" als gemachtigde, mag de bezwaarmaker het er voor houden dat alle van belang zijnde gegevens, dus ook de adresgegevens, over die gemachtigde bij verweerder bekend zijn of kunnen zijn. Verweerder heeft hier een haalplicht.
2.9. Met het vorenstaande is gegeven dat naar het oordeel van de rechtbank verweerder in gebreke is gebleven door de beslissing op bezwaar niet aan de gemachtigde van eiser toe te sturen. De beroepstermijn is eerst gaan lopen na de latere ontvangst van het afschrift van de beslissing. Nu vast staat dat eiser na ontvangst van de beslissing tijdig beroep heeft ingesteld, kan hij in zijn beroep worden ontvangen. Onbesproken kan blijven de stelling van eiser dat hij zelf de beslissing evenmin heeft ontvangen.
2.10. Eiser is bewoner van een woonwagen aan de [adres] te [woonplaats]. Bij brief van 29 januari 2003 heeft [derde partij] verweerder geïnformeerd over illegale bouwwerkzaamheden op de groenstrook aan de [straatnaam] te [woonplaats] en heeft hij verzocht om handhavend op te treden. De achtertuin van de derde partij grenst aan de [straatnaam].
2.11. Eiser heeft in 2002 een metalen constructie, waar overheen een tentzeil is aangebracht, geplaatst op een perceel nr. 8482 aan de [adres] te [woonplaats]. Voor dit perceel, dat eigendom is van de gemeente Zaanstad, is het bestemmingsplan "Zuiderhout" van toepassing. Dit bestemmingsplan is goedgekeurd door gedeputeerde staten op 27 januari 1998, onder nummer 97-712929. Aan de grond is de bestemming rijweg toegekend waardoor deze is aangewezen voor de aanleg van doorgaande, wijk- en buurtontsluitingswegen, fiets- en voetpaden, bermen, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen alsmede voor opslag onder het viaduct ten behoeve van in het gebied toegelaten bedrijven en instellingen.
2.12. Op 23 juli 2003 heeft een medewerker van verweerder eiser bezocht en hem medegedeeld dat de tent door eiser is neergezet zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning. Tijdens dit bezoek is de afspraak gemaakt dat eiser deze tent vóór 28 juli 2003 zou verwijderen. Eiser heeft zich niet aan deze afspraak gehouden. In een brief van 28 juli 2003 is een vooraanschrijving aan eiser verstuurd met daarin het voornemen om handhavend op te treden.
2.13. Bij besluit van 11 september 2003 heeft verweerder eiser medegedeeld dat voor de door eiser geplaatste tent geen bouwvergunning kan worden verleend wegens strijd met het bestemmingsplan. Ook heeft verweerder eiser medegedeeld niet bereid te zijn om medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure. Verweerder heeft bij hiervoor bedoeld besluit gelast dat de tent binnen 14 dagen na dagtekening van het besluit zou worden afgebroken en verwijderd. In het besluit is tevens aan eiser medegedeeld dat hij een dwangsom zal verbeuren van € 1.000 per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 5.000.
2.14. De metalen tentconstructie is op of omstreeks 21 oktober 2003 verwijderd.
2.15. Eiser stelt dat de beslissing op het bezwaarschrift niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij voert hiertoe aan dat hij kermisexploitant is en dat hij de tenten moet kunnen opzetten om deze te onderhouden en om herstelwerkzaamheden te verrichten. Verweerder had een tijdelijke vrijstelling kunnen verlenen en deze oplossing is niet voldoende meegenomen in de beoordeling door verweerder van de bezwaren van eiser.
2.16. Verweerder heeft in de beslissing op het bezwaarschrift van 22 april 2004 aan eiser medegedeeld dat voor het plaatsen van de tent gedurende niet meer dan 31 - al dan niet aaneengesloten - dagen per kalenderjaar geen bouwvergunning is vereist. Verder heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat een bouwvergunning wél is vereist indien de tent voor een langere periode wordt geplaatst. Daarbij heeft verweerder, in overeenstemming met de bepalingen in het bestemmingsplan, beslist dat het verlenen van een vrijstelling voor onbepaalde tijd, niet mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat een bouwvergunning nodig is indien de tent voor een langere periode dan 31 dagen per jaar wordt geplaatst. Verder heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen, dat geen vrijstelling voor onbepaalde tijd wordt verleend. Het besluit van 22 april 2004 is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.17. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet tot handhaving kon overgaan omdat tijdens de hoorzitting aan de orde is geweest dat nog zou worden gesproken over mogelijkheden om de tent, indien dit bijvoorbeeld door weersomstandigheden nodig zou zijn, langer te kunnen laten staan. Vaststaat dat de tent in 2002 en 2003 in totaal circa 10 maanden op de betreffende plaats heeft gestaan, zonder dat de daarvoor benodigde bouwvergunning was aangevraagd. Verweerder was daardoor bevoegd om handhavend op te treden. Ten aanzien van de verbeurde dwangsom overweegt de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij een rechterlijk oordeel omdat verweerder bij brief van 14 oktober 2004 aan eiser heeft laten weten dat de dwangsom wegens verjaring niet zal worden geïnd.
2.18. Ten aanzien van de mogelijkheden om de tent toch gedurende een langere periode te laten staan dan 31 dagen per jaar, heeft verweerder aangegeven dat eiser een aanvraag kan doen om overeenkomstig artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening voor een bepaalde termijn vrijstelling te krijgen van het bestemmingsplan. Eiser heeft bezwaar tegen deze mogelijkheid omdat daardoor mogelijk opnieuw problemen ontstaan met de derde partij. Dit bezwaar kan verweerder niet worden tegengeworpen. Het ligt niet in de macht van verweerder om te voorkomen dat tegen een eventuele tijdelijke vrijstelling bezwaren worden aangevoerd door de derde partij.
2.19. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.M. van Rijn, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2005.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.