ECLI:NL:RBHAA:2005:AT0607

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/03518004
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Toeter
  • mrs. Pott Hofstede
  • mr. Van Acker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag en het verbergen van een lijk met het oogmerk om de dood te verhullen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 15 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn vader betrokken was bij de dood van een slachtoffer. De verdachte en zijn vader hebben het slachtoffer zwaar mishandeld, waardoor deze in kritieke toestand achterbleef en uiteindelijk overleed. De mishandeling bestond uit het slaan en stompen van het slachtoffer, het in de mond stoppen van een prop en het afplakken van het gezicht met tape, wat leidde tot verstikking. Na de dood van het slachtoffer hebben de verdachte en zijn vader het lichaam verborgen door het dubbelgevouwen in plastic te wikkelen, met tape vast te binden en in een koelkast te verstoppen. Vervolgens hebben zij het lichaam op een afgelegen plek begraven en met cementpoeder afgedekt, waar het meer dan twee jaar verborgen bleef. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn vader opzettelijk de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt en dat zij daarna handelden om ontdekking van hun misdrijven te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de kosten die zij heeft gemaakt als gevolg van het overlijden van haar broer. De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schade afgewezen, omdat deze niet rechtstreeks voortvloeide uit de bewezen feiten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/035180-04
Uitspraakdatum: 15 maart 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 maart 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is aanvankelijk ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging op de voet van het bepaalde in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting nader omschreven en is die tenlastelegging komen te luiden als omschreven in die vordering. Een kopie van die vordering is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
Feit 1 primair:
hij in de periode van 5 december 2001 tot en met 25 december 2001, te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd (al dan niet met bezemsteel), en het lichaam geslagen en gestompt en getrapt en bij de keel gegrepen en die [slachtoffer] in kritische toestand achtergelaten en een prop in de mond gestopt en tape op de mond en neus van die [slachtoffer] geplakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Feit 2:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 5 december 2001 tot en met 25 december 2001, te Zaandam en te Westzaan, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, opzettelijk een lijk heeft verborgen, weggevoerd en begraven, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) het stoffelijk overschot van [slachtoffer] – van wie verdachte en zijn mededader(s) wisten dat hij door gewelddadige handelingen om het leven was gekomen – dubbelgevouwen en met snoer omwonden en in plastic gebonden – in een koelkast gestopt en vervoerd vanuit een woning aan de [a-straat] te Zaandam naar de [b-straat] te Westzaan en aldaar in een porto-cabin gestopt en – na onderzoek naar een geschikte plek en tijd om het stoffelijk overschot te begraven – dit stoffelijk overschot naar een plek gelegen aan de [c-straat] te Westzaan gebracht en aldaar een gat gegraven en daarin het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] gestopt en achtergelaten en dat stoffelijk overschot met aarde en cement bedekt.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feiten 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
Verdachte heeft, zo heeft hij verklaard, in zijn woning, waarin ook het slachtoffer [slachtoffer], woonachtig was, zijn vader geholpen bij het in elkaar slaan van het slachtoffer. Verdachte heeft hierbij zelf het slachtoffer met zijn vuisten geslagen. Vervolgens hebben verdachte en zijn vader het slachtoffer op zijn kamer in bed gelegd en zijn zij vertrokken. Het slachtoffer heeft in de daarop volgende dagen in de woning van verdachte in bed gelegen. Verdachte heeft in de op de mishandeling volgende nachten in zijn woning in de huiskamer op de bank geslapen, omdat hij in zijn slaapkamer het gekreun van het slachtoffer op de bovengelegen etage kon horen, terwijl hij overdag naar zijn werk ging. Ook zijn vader heeft in die tijd op verschillende tijden in de woning van verdachte verbleven. Verdachte en ook zijn vader hebben al die tijd nagelaten zorg te dragen voor adequate medische bijstand aan het slachtoffer.
Het slachtoffer is na enige dagen overleden, waaromtrent verdachte – volgens zijn verklaring – door zijn vader is geïnformeerd.
Uit het sectierapport van dr. B. Kubat, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut van 12 juli 2004 blijkt dat bij het slachtoffer, [slachtoffer], toen hij na zijn overlijden werd aangetroffen, het gelaat vanaf de kin tot aan de onderzijde van de bovenste oogkassenrand was omwikkeld met tape en dat er een knevel in diens mond zat en dat deze bevindingen, indien de tape en de knevel voor het overlijden zijn aangebracht, het overlijden volledig (kunnen) verklaren, terwijl er – kort gezegd – geen andere feiten en omstandigheden zijn gebleken die het intreden van de dood kunnen verklaren.
De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat het aftapen van het gezicht en het aanbrengen van een knevel in de mond op de manier als in het sectierapport is omschreven, na het overlijden van het slachtoffer heeft plaatsgevonden, daar enerzijds niet valt in te zien, welk doel daarmee kan worden gediend, terwijl anderzijds het aanbrengen van een knevel in de mond en het aftapen van het gezicht bij leven, ten doel hebben een persoon weerloos te maken en het praten en (om hulp) roepen te beletten. De verklaring van verdachte omtrent het tijdstip, waarop de tape om het gezicht is aangebracht, te weten op een moment na het overlijden van het slachtoffer, terwijl hij toen korte tijd elders was, acht de rechtbank - mede in het licht van het gegeven dat het aanbrengen van tape rond het gezicht na de dood geen redelijk doel kan dienen - volstrekt onaannemelijk. Die verklaring kan – naar het oordeel van de rechtbank slechts ten doel hebben de waarheid omtrent het aanbrengen van die tape om het gezicht van het slachtoffer, te weten dat hij daar zelf bij betrokken was en op een moment dat het slachtoffer nog leefde, te bemantelen.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer] als gevolg van de handelwijze van verdachte en zijn vader is overleden, waarbij het aanbrengen van tape om het gezicht van het slachtoffer en een knevel in zijn mond, rechtstreeks tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Verdachte en zijn vader hebben aldus door hun handelen en nalaten opzettelijk [slachtoffer] van het leven beroofd.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van doodslag.
Feit 2: medeplegen van een lijk wegvoeren, verbergen en begraven met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen
Hoofdstraf
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren zal worden opgelegd, zulks met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Brijder Verslavingszorg, Regiobureau Zaanstreek, uitgebrachte rapport van 30 juni 2004 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn vader, vermoedelijk vanwege financiële motieven, het slachtoffer [slachtoffer] in zijn woning, waar ook die [slachtoffer] woonachtig was, zodanig mishandeld dat deze buiten kennis is geraakt. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer achtergelaten in diens kamer, terwijl hij wist of had kunnen begrijpen dat het slachtoffer dringend medische bijstand nodig had. Verdachte en zijn vader hebben in de daarop volgende dagen nagelaten zorg te dragen voor adequate medische bijstand aan het slachtoffer.
Zij hebben het slachtoffer een prop in de mond gedaan en zijn gezicht zodanig afgetapet dat de adem van het slachtoffer is belemmerd. Als gevolg van dat handelen en nalaten van verdachte en zijn vader is het slachtoffer overleden.
Het handelen en nalaten van verdachte getuigt van een enorme onverschilligheid ten aanzien van het leven van het slachtoffer [slachtoffer].
Naar aan te nemen valt, is het slachtoffer een afschuwelijke verstikkingsdood gestorven. De rechtbank rekent verdachte zijn rol bij de levensberoving van het slachtoffer zwaar aan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het slachtoffer een vriend van de familie was die bij verdachte in huis een kamer huurde, waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Na het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer], heeft verdachte in samenwerking met zijn vader het lichaam van het slachtoffer dubbelgevouwen, in plastic gewikkeld, met tape vastgebonden en in een geprepareerde koelkast verborgen, het huis uit getild. Nadien hebben verdachte, zijn vader en zijn broer om ontdekking van de dood en de oorzaak van de dood van het slachtoffer te voorkomen, diens lichaam op een afgelegen plaats begraven en met cementpoeder afgedekt. Hier heeft het slachtoffer meer dan twee jaar en drie maanden gelegen. Verdachte heeft zijn leven voortgezet alsof er niets aan de hand was en zich niet bekommerd om de langdurige gevoelens van onzekerheid voor de familie van het slachtoffer. Slechts door omstandigheden buiten de wil van verdachte gelegen zijn de door hem begane misdrijven ontdekt.
Door de bewezenverklaarde feiten is groot leed toegebracht aan de familieleden van het slachtoffer en is de rechtsorde in hoge mate geschokt.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier gevorderde straf volstrekt onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen geachte feiten.
Bij dat oordeel betrekt de rechtbank allereerst de gruwelijke wijze waarop verdachte en zijn mededader het slachtoffer om het leven hebben gebracht en de daarop volgende sluwe handelwijze om ontdekking van zijn misdrijf te voorkomen. Aan dat oordeel doet niet af dat verdachte inmiddels doende is een leven op te bouwen met zijn verloofde, nu verdachte het aan zijn eigen handelwijze te wijten heeft dat de ten laste van hem bewezen geachte feiten pas thans aan de rechter ter beoordeling zijn voorgelegd.
Om die redenen is derhalve geen andere straf op haar plaats dan één die vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12644,08 ingediend tegen verdachte wegens immateriële en materiële schade die zij als gevolg van het overlijden en de lijkbezorging van haar broer zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 5343,58, wegens begrafeniskosten, tickets, hotelkosten, verblijfs- en communicatiekosten eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen geachte feiten. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
In het strafproces kan degene die schade heeft geleden door een strafbaar feit slechts dan in zijn vordering worden ontvangen, indien sprake is van "rechtstreekse schade" in de zin van het bepaalde in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De wetsgeschiedenis (kamerstukken II 1989-1990, 21345, nr. 3, blz. 11) houdt ten aanzien van dit artikellid onder meer het volgende in: "Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces".
De rechtbank zal derhalve de benadeelde partij voor wat betreft de immaterieel geleden schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 5343,58.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artt. 36f, 47, 57, 63, 151 en 287
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeel[slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 5343,58 en veroordeelt verdachte (hoofdelijk, tezamen met zijn medeverdachte [medeverdachte], des dat de een betalende de ander in zoverre zal zijn bevrijd) tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij], voornoemd, rekeningnummer [nummer] ([rekeninghouder]), tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 5343,58 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 106 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen door verdachte of zijn medeverdachte aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen door verdachte of zijn medeverdachte aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, zijnde de erven van [slachtoffer], het slachtoffer, van:
– 119 stuks bankafschriften van bankrekening 3125196
– 1 kleurentelevisie, merk Audiosonic
Beveelt de gevangenneming van verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Toeter, voorzitter,
mrs. Pott Hofstede en Van Acker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Mekking,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 maart 2005.
De griffier mr. Mekking is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.