ECLI:NL:RBHAA:2005:AS5229

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-198 NABW
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op bijzondere bijstand voor legeskosten bij aanvragen verblijfsvergunningen na gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 25 januari 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van bijzondere bijstand aan eiser voor legeskosten die verband houden met het aanvragen van verblijfsvergunningen voor zijn echtgenote en kinderen. Eiser, die al jaren in Nederland woont en een WAO-uitkering ontvangt, heeft zijn gezin uit Marokko laten overkomen in het kader van gezinshereniging. De gemeente Haarlemmermeer weigerde echter de aanvraag voor bijzondere bijstand, met het argument dat de legeskosten niet als noodzakelijke bestaanskosten konden worden aangemerkt, omdat de echtgenote van eiser op dat moment geen recht had op bijstand.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de echtgenote van eiser, die in Nederland is gekomen met een machtiging tot voorlopig verblijf, niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander in de zin van de Algemene bijstandswet (Abw) op het moment dat de legeskosten zijn ontstaan. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de interne richtlijnen van de gemeente, die zich verzetten tegen de toekenning van bijzondere bijstand, in strijd zijn met de artikelen 6 en 39 van de Abw. Deze artikelen vereisen een individuele toetsing van de noodzakelijke kosten, waarbij bijzondere omstandigheden in het individuele geval moeten worden meegewogen.

De rechtbank concludeert dat de legeskosten voor de verblijfsvergunningen van de kinderen wel degelijk als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt, omdat eiser een legitieme wens heeft om met zijn kinderen samen te wonen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente gelast het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van individuele beoordeling bij aanvragen voor bijzondere bijstand en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.

Uitspraak

reg. nr: Awb 03 - 198 NABW
uitspraakdatum: 25 januari 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
eiser,
gemachtigde: L. Missana, sociaal raadsvrouw te Haarlemmermeer,
-- tegen --
college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 22 augustus 2002 heeft verweerder geweigerd eiser bijzondere bijstand voor de met het aanvragen van drie verblijfsvergunningen verband houdende legeskosten te verlenen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 september 2002 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 december 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 januari 2003, aangevuld bij brief van 3 maart 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 augustus 2003, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, Missana, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
De rechtbank heeft het vooronderzoek heropend op 24 oktober 2003.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft verweerder op 30 oktober 2003 enige vragen van de rechtbank beantwoord. Eiser heeft van de hem geboden gelegenheid hierop te reageren gebruik gemaakt bij schrijven van 12 maart 2004.
Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van 26 oktober 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Van Dijk, voornoemd.
2. Overwegingen
2.1. Eiser is al jaren woonachtig in Nederland. Sedert 1998 ontvangt eiser een WAO-uitkering. Hij heeft zijn gezin (zijn vrouw en twee minderjarige kinderen) in het kader van gezinshereniging laten overkomen uit Marokko. Begin augustus 2002 is het gezin in Nederland aangekomen. Op 20 augustus 2002 heeft eiser verweerder verzocht hem in aanmerking te brengen voor de kosten van de met het aanvragen van de verblijfsvergunningen voor zijn vrouw en twee kinderen verband houdende legeskosten à € 258,-- per persoon. Eiser heeft daarbij gesteld dat hij met deze kosten geen rekening heeft kunnen houden, omdat de leges voor verblijfsvergunningen plotseling fors verhoogd zijn; tot 30 april 2002 bedroegen de leges slechts € 56,-- per persoon. Voor dat bedrag had eiser wel gereserveerd.
2.2. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het gemeentelijke beleid, gesteld dat voor deze kosten geen bijstand wordt verstrekt. Verweerder merkt deze kosten niet aan als noodzakelijke bestaanskosten in de zin van artikel 39, lid 1 van de Abw. Dit beleid houdt in dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten in verband met gezinshereniging. Achterliggende gedachte hierbij is dat het voor degenen die overkomen een aanvraag betreft op het moment dat zij nog vreemdelingen zijn die geen recht hebben op bijstand, aldus verweerder
2.3. Verweerder heeft de aanvraag in eerste instantie beoordeeld als een aanvraag van eiser. In de loop van de procedure heeft verweerder het standpunt ingenomen dat deze kosten niet aan eiser kunnen worden toegerekend maar aan zijn de echtgenote en de kinderen, omdat zij de verblijfvergunning dienen aan te vragen. Ook acht verweerder bijstandsverlening in strijd met het territorialiteitsbeginsel.
2.4. Eiser heeft betoogd dat de categorale afwijzing van bijzondere bijstand niet toelaatbaar is, verweerder eventueel een modaliteit had kunnen kiezen om de bijzondere bijstand vorm te geven, bijvoorbeeld gedeeltelijk leenbijstand, en voorts acht eiser schending aanwezig van de Richtlijn 2003/86 van 22 september 2003 van de Raad van de Europese Gemeenschap.
2.5. De rechtbank overweegt allereerst dat gegeven het tijdstip waarop de kosten zijn gemaakt voornoemde richtlijn nog niet tot stand gekomen was, zodat van schending niet kan worden gesproken en eisers stelling terzake moet worden verworpen. De rechtbank zal vervolgens allereerst in gaan op de aanvraag van eisers echtgenote en daarna op de aanvraag die betrekking heeft op de kinderen.
2.6. De echtgenote van eiser is Nederland binnengekomen op een machtiging tot voorlopig verblijf. Vaststaat dat de verblijfsvergunning door de echtgenote van eiser dient te worden aangevraagd en eerst wordt afgegeven nadat de legeskosten zijn voldaan. Eisers echtgenote is als aanvraagster verantwoordelijk voor de betaling van de legeskosten.
In artikel 7, eerste lid, Abw is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. Op grond van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, Abw wordt met de Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, a t/m e, en l, Vreemdelingenwet (Vw). Eisers echtgenote is op het moment van het ontstaan van de kosten niet een met de Nederlander gelijkgesteld persoon en wordt dat evenmin door het in bezit hebben van een machtiging tot voorlopig verblijf.
2.7. Het voorgaande leidt ertoe dat de echtgenote van eiser tot het moment van verstrekking van de reguliere verblijfsvergunning aan de Abw geen recht kan ontlenen. Terecht heeft verweerder besloten bijzondere bijstand voor de betaling van de leges ten behoeve van de verblijfsvergunning van eisers echtgenote af te wijzen.
2.8. Met betrekking tot de legeskosten voor de verblijfsvergunning van de kinderen overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt verweerders standpunt aldus dat de kinderen op het moment van aanvraag voor bijzondere bijstand nog geen gezin met eiser vormen als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder c Abw omdat op dat moment de kinderen slechts kort in Nederland verblijf hielden en eiser dus niet in verband met voor die kinderen te maken kosten een beroep op bijzondere bijstand kon doen.
2.9. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder c ten derde Abw wordt onder gezin onder meer verstaan de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder e wordt onder een ten laste komend kind verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Eiser dient derhalve als alleenstaande ouder te worden beschouwd als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder c ten derde Abw en vormt met zijn kinderen een gezin als genoemd in artikel 4 aanhef en onder c Abw. Nu eiser voor zijn kinderen kinderbijslag ontvangt ziet de rechtbank in de toepasselijke wetgeving geen grond om verweerders standpunt voor juist te houden. De enkele omstandigheid dat de kinderen nog slechts kort in Nederland wonen brengt hierin geen verandering. Van belang is wel dat eiser een persoon is te wiens last zijn kinderen komen en daarvan is in het onderhavige geval sprake.
2.10. De rechtbank stelt voorts vast dat in casu het territorialiteitsbeginsel niet in de weg staat aan bijstandverlening. Het gaat hier immers niet om kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. De kosten waarvoor eiser bijstand heeft gevraagd vinden hun oorsprong in Nederland.
2.11. Ingevolge artikel 6, aanhef en onder b Abw wordt in deze wet onder bijzondere bijstand verstaan de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan. In artikel 39 Abw is neergelegd dat recht op bijzondere bijstand bestaat indien bijzondere omstandigheden leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan die naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan.
2.12. Verweerder heeft ter terechtzitting gewezen op eigen richtlijnen die zich tegen toekenning van bijzondere bijstand in gevallen als hier aan de orde verzetten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze interne richtlijnen strijdig met de artikelen 6 en 39 Abw.
Verweerder miskent dat deze artikelen bij de beoordeling of aanspraak bestaat op bijzondere bijstand een individuele toetsing vereisen van de noodzakelijk te achten kosten. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6 en 39 Abw dient immers doorslaggevend te zijn of zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen welke leiden tot noodzakelijke bestaanskosten die naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht. Of daarvan sprake is moet aan de hand van de concrete omstandigheden van het individuele geval worden getoetst. Gelet op de omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat de kosten aangemerkt moeten worden als kosten waarvoor een noodzaak bestaat als bedoeld in artikel 39 Abw nu eiser een legitieme wens heeft om met zijn kinderen samen te wonen, dat reeds gerealiseerd is en na vergunningverlening ook rechtmatig is. Nu eiser niet heeft voorzien dat de leges een forse stijging hebben ondergaan acht de rechtbank eveneens gerechtvaardigd te spreken van een bijzonder geval.
2.13. Wel zal verweerder nog een standpunt moet vormen omtrent de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht. Blijkens vaste jurisprudentie (CRvB 1 juni 2004, gepubliceerd in Jurisprudentie WWB, 2004/255) komt verweerder op dit punt een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dienen te nemen.
2.15. De rechtbank gaat niet over tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Het is de rechtbank gebleken dat hier voor het verlenen van rechtsbijstand geen kosten zijn verschuldigd. Voor het overige is niet gesteld noch gebleken dat er kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
2. Beslissing
De rechtbank
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 16 december 2002;
3.3 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eiser betaalde griffierecht van € 29,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter en mrs. A. Roelvink-Verhoeff en J. Snitker, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.