ECLI:NL:RBHAA:2005:AS4068

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-133
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan bij zelfstandig parkeerterrein op industrieterrein Kagerweg-Noord

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 21 januari 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een zelfstandig parkeerterrein exploiteert op het industrieterrein Kagerweg-Noord nabij de Beverwijkse Bazaar. De gemeente Beverwijk had verzoekster gelast om de exploitatie van het parkeerterrein te staken, omdat dit in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden, gezien de verkeersveiligheid in het geding was. De voorzieningenrechter overwoog dat het gebruik van het parkeerterrein door een groot aantal voertuigen gevaarlijke situaties opleverde, zoals voetgangers die op onveilige plekken de toegangswegen overstaken en oponthoud voor het autoverkeer. Verzoekster had aangevoerd dat zij ten onrechte niet was gehoord, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de geboden spoed het niet mogelijk maakte om verzoekster vooraf te horen, conform artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concreet zicht was op legalisatie van de illegale situatie, omdat het gebruik van het terrein niet voldeed aan de bestemmingsvoorschriften. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de handhaving niet onevenredig was in verhouding tot de belangen die ermee gemoeid waren. De uitspraak benadrukt de beginselplicht tot handhaving door bestuursorganen en de noodzaak om verkeersveiligheid in acht te nemen bij het gebruik van gronden.

Uitspraak

Reg. nr: Awb 05 - 133
Uitspraakdatum: 21 januari 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
(artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht)
op een verzoek om voorlopige voorziening
in de zaak van:
[verzoekster],
gevestigd te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.P. Schram, advocaat te Haarlem,
-- tegen --
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk,
verweerder,
derde partij
Beverwijkse Bazaar B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
gemachtigde: mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 14 januari 2005, verzonden op diezelfde datum, heeft verweerder verzoekster gelast de exploitatie van het (parkeer)terrein op het Industrieterrein Kagerweg-Noord ter hoogte van de Noorderweg, Waterland en Gooiland als zelfstandig parkeerterrein te staken en gestaakt te houden, voor zaterdag 22 januari 2005 na 06.00 uur op straffe van een dwangsom van € 3.500,- per dag met een maximum van € 350.000,-.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 17 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 18 januari 2005 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 januari 2005, alwaar namens verzoekster [naam persoon], directeur, is verschenen bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. E. Visser. Namens de Beverwijkse Bazaar is [naam persoon] verschenen bijgestaan door bovenvermelde gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2. Bij het bestreden besluit van 14 januari 2005 heeft verweerder verzoekster gelast de exploitatie van het terrein op het Industrieterrein Kagerweg-Noord ter hoogte van de Noorderweg, Waterland en Gooiland als zelfstandig parkeerterrein voor 22 januari 2005 06.00 uur te staken en gestaakt te houden, door te voorkomen dat anderen dan werknemers en bezoekers van bedrijven op het industrieterrein Kagerweg-Noord van het parkeerterrein gebruik kunnen maken. In het besluit geeft verweerder aan dat aan de last uitvoering kan worden gegeven door bijvoorbeeld toegangscontrole bij het parkeerterrein in te stellen of het terrein (gedurende het weekeinde) af te sluiten.
De last is opgelegd nu het gebruik van het terrein in strijd is met het bepaalde in artikel 7 juncto artikel 25 van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan 'Beverwijk Oost 1985'. Er is naar de mening van verweerder geen mogelijkheid de illegale situatie te legaliseren nu een verzoek om vrijstelling geweigerd zal worden wegens de verstorende werking op de verkeersstromen in de omgeving en de gevaarlijke situaties die ontstaan doordat voetgangers vanaf het parkeerterrein richting de Bazaar lopen.
2.3. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.4. De grief van verzoekster dat zij ten onrechte niet is gehoord en daardoor niet de gelegenheid heeft gehad haar standpunt omtrent de gestelde overtreding kenbaar te maken, treft geen doel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in dit geval, mede gelet op de ter zitting gegeven nadere toelichting op de locale verkeerssituatie, voldoende aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid ter plaatse als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein onvoldoende gewaarborgd was. Enerzijds doordat voetgangers vanaf het parkeerterrein richting de Bazaar lopen waarbij zij op diverse plaatsen de toegangswegen tot het gebied oversteken op daarvoor niet ingerichte locaties en anderzijds doordat oponthoud voor het autoverkeer kan ontstaan op de wegen in de buurt van de entree tot het parkeerterrein, waaronder de toe- en afritten tot de rijksweg A9, waar bezoekers vooraf het parkeergeld moeten afrekenen voordat zij het terrein kunnen oprijden. Onder de gegeven omstandigheden is het te rechtvaardigen dat verweerder zich, conform het bepaalde in artikel 4:11, aanhef en onder a, Awb, op het standpunt heeft gesteld dat de geboden spoed eraan in de weg stond verzoekster vooraf te horen.
De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder, nadat feitelijk voldoende was komen vast te staan dat het gebruik van het terrein door een groot aantal voertuigen een gevaarlijke situatie opleverde, onmiddellijk in actie is gekomen. Daarnaast is van belang dat verzoekster, gelet op eerdere contacten en correspondentie met verweerder, niet volkomen onverwacht is geconfronteerd met verweerders handelwijze ten aanzien van het gebruik van het terrein.
2.5. De gronden waarop de lastgeving betrekking heeft zijn (globaal) bestemd voor 'Bedrijfsdoeleinden II'.
Artikel 7, eerste lid, planvoorschriften van het bestemmingsplan 'Beverwijk Oost 1985', voorzover van belang, luidt als volgt.
De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor (industriële en ambachtelijke) bedrijven, alsmede kantoren, nutsbedrijven, garagebedrijven en handelsbedrijven, met uitzondering van detailhandelsbedrijven, met de bij de bedrijfsdoeleinden behorende gebouwen, dienstwoningen en andere werken, alsmede gebouwen ten dienste van het openbare nut, open terreinen ten behoeve van verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, waterpartijen, singels en sloten alsmede verkeersdoeleinden, zoals rijwegen, voet- en fietspaden en andere verkeersvoorzieningen.
Het tweede lid van artikel 7 bevat een uitwerkingsopdracht aan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Artikel 25, eerste lid, planvoorschriften luidt:
Het is verboden in het plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming of met het ten aanzien van het gebruik van deze gronden bepaalde.
2.6. Het standpunt van verzoekster dat het gebruik van het perceel als parkeervoorziening niet in strijd is met het bestemmingsplan, is geeft blijk van een rechtens niet houdbare uitleg van de planvoorschriften. Vast staat immers dat op het perceel, waarvan verzoekster eigenaar is, geen (handels)bedrijven, kantoren dan wel nutsbedrijven zijn gerealiseerd zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, planvoorschriften. Verzoekster exploiteert ter plaatse een zelfstandig parkeerterrein, terwijl parkeervoorzieningen ter plaatse slechts toegestaan zijn voorzover behorende bij de hoofdbestemming "Bedrijfsdoeleinden II". Daarvan is in de onderhavige situatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Het geconstateerde gebruik strekt tot een doel dat strijdig is met de aan deze gronden gegeven bestemming. Daarbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat het bestemmingsplan 'Beverwijk Oost 1985' separaat de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden I', 'Verkeersdoeleinden II' en 'Wegen, langzaam verkeer, parkeerplaatsen, fietspaden en voetpaden' kent op grond waarvan het gebruik van gronden als (zelfstandig) parkeerterrein specifiek is toegelaten.
In reactie op het betoog van verzoekster ter zitting overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster niet heeft kunnen aantonen dat er - op zijn minst - binnen het gebied van het in geding zijnde bestemmingsplan op gronden met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden II' een zelfstandige parkeervoorziening bestaat die gelijk is aan of vergelijkbaar met de gewraakte parkeervoorziening.
Gelet hierop was verweerder bevoegd wegens overtreding van de artikelen 7 juncto 25 planvoorschriften met toepassing van artikel 125 Gemeentewet en de artikelen 5:22 en 5:32 Awb te besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.7. Volgens vaste jurisprudentie heeft een bestuursorgaan een beginselplicht tot handhaving. Slechts in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan verlangd worden dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een zodanig geval doet zich onder meer voor indien concreet zicht bestaat op legalisatie.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen mogelijkheid is de illegale situatie te legaliseren nu een verzoek om vrijstelling geweigerd zal worden wegens de verstorende werking op de verkeersstromen in de omgeving en de gevaarlijke situaties die ontstaan doordat voetgangers vanaf het parkeerterrein richting de Bazaar lopen. Ter zitting is nader toegelicht dat verweerder voor grote parkeerterreinen het principe hanteert "vrij inrijden en gedoseerd uitrijden" om opstoppingen te voorkomen en vertrekkende parkeerders gedoseerd in de verkeersstromen op te nemen. De voorzieningenrechter acht dit uitgangpunt niet onredelijk. Nu vaststaat dat verzoekster dit principe niet in acht neemt, kan zij aan verweerders beleid geen aanspraak ontlenen. Uit het vorenstaande volgt dat er geen concreet zicht is op legalisatie. Overigens verdient het aanbeveling bij de voorbereiding van het besluit op bezwaar het aspect van de verkeersveiligheid, zoals thans ter zitting mondeling toegelicht, nader uit te werken aan de hand van schriftelijke rapportages van de verkeersdeskundige en/of de politie.
2.8. Voorts is niet gebleken dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder daarom van optreden af had moeten zien.
2.9. De stelling van verzoekster dat de begunstigingstermijn van slechts één week onredelijk is, treft geen doel. Daartoe is van belang dat verweerder verzoekster heeft gelast de exploitatie van het terrein als zelfstandig parkeerterrein te staken, zodat aan de last kan worden voldaan door een nalaten. Ter zitting heeft verweerder weliswaar bevestigd dat het afsluiten van het terrein wel een handeling vereist, maar nu de fysieke afsluiting relatief eenvoudig gerealiseerd kan worden door de ingang tot het terrein te blokkeren voor voertuigen, is de gestelde termijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk kort om verzoekster in staat te stellen de last tijdig uit te voeren.
2.10. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.K.F. Kievit, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2005.
Afschrift verzonden op :
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.