5. De gronden van de beslissing
5.1 BPIJ heeft zich primair op het standpunt gesteld dat Westerhout Blijft niet-ontvankelijk is in haar vordering. BPIJ heeft daartoe aangevoerd dat het behouden van het duingebied in de gemeente Heemskerk niet behoort tot de statutaire doeleinden van Westerhout Blijft.
5.2 Westerhout Blijft heeft op dit punt aangevoerd dat ter gelegenheid van haar algemene ledenvergadering van 20 december 2004 reeds een voorstel van het bestuur tot een ruimere statutaire doelomschrijving door de leden is aangenomen. Een en ander is sedertdien echter nog niet geformaliseerd. Voorts stelt Westerhout Blijft dat zij zich steeds heeft bezig gehouden met het “Plan Groot Westerhout”, waartoe ook de duinverbinding tussen Velsen en Heemskerk behoort.
5.3 Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Voldoende aannemelijk is geworden dat Westerhout Blijft zich al eerder het behoud van de duinverbinding tussen Heemskerk en Velsen heeft aangetrokken, ook in (bestuursrechtelijke) procedures. Voorts valt het behoud van het duingebied te Beverwijk daarvan ook niet geheel los te zien, mede gelet op de plannen voor de Westelijke randweg. Hierdoor zijn onvoldoende termen aanwezig om Westerhout Blijft in dit geding niet-ontvankelijk te verklaren.
6.4 Voor zover BPIJ nog heeft aangevoerd dat Westerhout Blijft niet-ontvankelijk is gezien de bestemming van het Noordgebied, wordt overwogen dat de toepasselijkheid van de Flora- en Faunawet niet afhankelijk is van de bestemming van bepaalde terreinen. Dat het Noordgebied bestemd is voor zware industrie en niet behoort tot een groene bufferzone, doet dan ook in dit geding niet ter zake.
6.5 BPIJ stelt zich op het standpunt dat zij geen ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet nodig heeft omdat op het gedeelte van het Noordgebied waar thans wordt gewerkt geen beschermde diersoorten aanwezig zijn. De werkzaamheden bestaan uit het storten van grond die elders wordt afgegraven. Gezien de bestaande bodemsamenstelling en de sanering in de afgelopen jaren, is het terrein ongeschikt als biotoop voor rugstreeppadden. Ook voor andere dieren, zoals kikkers, egels en andere padden is het terrein ongeschikt als overwinteringsgebied omdat er onvoldoende begroeiing en beschutting is te vinden, aldus nog steeds BPIJ.
6.6 Westerhout Blijft heeft hiertegen aangevoerd dat de dieren die een winterslaap houden, zoals padden, kikkers en egels, zulks doen door zich tot 60 centimeter in de grond in te graven. Padden trekken bij de zogenaamde paddentrek van hun vochtige verbijfplaats in de zomer naar zandvlakten zoals deze. Door de werkzaamheden van BPIJ worden de aldaar waarschijnlijk in de grond aanwezige dieren gedood danwel wordt hun rust verstoord. Bovendien zijn er blijkens een melding aan het Natuurloket in de zomer van 2004 (roepende) rugstreeppadden in het Noordgebied waargenomen.
6.7 Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Uit de door BPIJ overgelegde Scan natuur- en soortenbeleid Business Park IJmond, deelgebied Noordgebied van 13 november 2002 blijkt dat de gewone pad (Bufo bufo) aldaar is aangetroffen alsmede dat het gebied mogelijk geschikt is voor meer soorten amfibieën, waaronder mogelijk de rugstreeppad (Bufo calamita). Om grotere zekerheid op dit punt te verkrijgen, zal uitgebreider veldonderzoek nodig zijn, aldus de auteurs van de Scan. Voorts heeft BPIJ ter terechtzitting aangegeven dat zij de saneringswerkzaamheden op het in geding zijnde terrein omstreeks september/oktober 2003 heeft beëindigd en dat zij op 23 november 2004 is aangevangen met de huidige werkzaamheden. Dit betekent dat er gedurende meer dan een jaar op bedoeld terrein niet of nauwelijks werkzaamheden zijn uitgevoerd. Een en ander brengt mee dat de kans groter dan verwaarloosbaar gering is dat door de Flora- en Faunawetgeving beschermde dieren van het terrein gebruik zijn gaan maken, al dan niet ten behoeve van de winterslaap. Daarbij wordt allereerst gedoeld op het gedeelte van het terrein, zoals gearceerd op de aan dit vonnis gehechte en daarvan een onverbrekelijk deel vormende kaart. Dit relatief kleine gedeelte wordt immers aan drie zijden omsloten door aldaar van oudsher aanwezige bossages en struiken, waar zich ook een water bevindt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het wel degelijk op de weg van BPIJ had gelegen om in ieder geval voor dit gedeelte van het terrein vooraf nader deugdelijk onderzoek te laten verrichten c.q. een ontheffing aan te vragen. Maar ook voor de andere delen van het terrein kan zonder nader onderzoek niet worden gezegd dat zich daar geen beschermde diersoorten bevinden. Dit voert tot het volgende.
6.8 Vaststaat dat op het onderhavige terrein inmiddels een grote hoeveelheid grond is gestort. BPIJ heeft aangegeven dat zij haar werkzaamheden aldaar voor twee/derde heeft voltooid. De door Westerhout Blijft gevraagde voorziening zal worden toegewezen voor zover het betreft eerder bedoeld, op de aangehechte kaart gearceerd gedeelte. In dat gearceerde gebied mogen derhalve geen werkzaamheden meer verricht worden totdat daarvoor alsnog een passende ontheffing is verkregen. Op het niet-gearceerde gedeelte van het terrein zal BPIJ uitsluitend nog grond mogen storten binnen de omtrek van dat deel van het terrein waarop zij sedert 23 november 2004 al gestort heeft; de resterende een/derde hoeveelheid te storten grond kan zij aldus – voor zoveel mogelijk – bovenop de op dat deel van het terrein reeds gestorte grond deponeren. Er mag derhalve (ook) geen grond worden gestort op het tot op heden nog onbenutte deel van het niet-gearceerde gedeelte van het terrein. Ook in zoverre komt de gevorderde voorziening dus voor toewijzing in aanmerking.
6.9 In het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten tussen BPIJ en Westerhout Blijft te compenseren, zoals hierna te melden. Waar Westerhout Blijft ter zitting heeft erkend dat zij de Gemeente ten onrechte heeft gedagvaard, zal Westerhout Blijft in de gedingkosten van de Gemeente worden verwezen.