ECLI:NL:RBHAA:2004:BA6527
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- T. Kruijthoff
- A. van der Bijl
- R. Roke
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid douaneambtenaren tot lijfsvisitatie en onderzoek in lichaamsholtes
In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 19 oktober 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op Schiphol werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of de douaneambtenaren bevoegd waren om een lijfsvisitatie uit te voeren en of zij daarbij de grenzen van hun bevoegdheden hebben overschreden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de douaneambtenaren de verdachte hadden verzocht zich uit te kleden en te bukken, waarna zij in de holtes van haar onderlichaam hadden gekeken. Dit gebeurde zonder dat er sprake was van een verdenking, waardoor de rechtbank oordeelde dat het onderzoek niet aan de wettelijke vereisten voldeed.
De rechtbank overwoog dat de bevoegdheid tot lijfsvisitatie, zoals vastgelegd in artikel 17 van de Douanewet, niet de mogelijkheid omvat om in het lichaam van de verdachte te kijken. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Memorie van Toelichting bij de Douanewet, waaruit blijkt dat de wetgever niet heeft beoogd douaneambtenaren de bevoegdheid te geven om onderzoek te doen in het lichaam. De rechtbank concludeerde dat het onderzoek onrechtmatig was, omdat het niet was uitgevoerd met een uitdrukkelijk toegekende wettelijke bevoegdheid.
De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de lichamelijke integriteit van personen van groot belang is, vooral als het gaat om intieme delen van het lichaam. De overschrijding van de controlebevoegdheden door de douaneambtenaren vond plaats voordat er sprake was van een voorbereidend onderzoek, wat leidde tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vervolging van de verdachte. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vervolging.