ECLI:NL:RBHAA:2004:AR7676

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
247718 CV EXPL 04-4907
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake concurrentiebeding en boetebeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Tuijps Tegels Sanitair en Keukens B.V. en een gedaagde partij, die in deze procedure wordt aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van Tuijps tegen [gedaagde] wegens overtreding van een concurrentiebeding en het niet betalen van leasekosten en een afkoopsom van een leasecontract. Tuijps vordert in totaal € 16.226,11, inclusief rente en kosten, als gevolg van de vermeende overtredingen door [gedaagde]. De rechtbank heeft het verweer van [gedaagde] verworpen, dat het boetebeding in het concurrentiebeding nietig zou zijn op grond van artikel 7.650 BW. De rechtbank oordeelt dat het concurrentiebeding geldig is en dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen door klanten mee te nemen naar zijn nieuwe onderneming. De rechtbank heeft de vordering van Tuijps in conventie toegewezen, met uitzondering van de voorwaardelijke vordering in reconventie, die is afgewezen. De rechtbank heeft de boetes gematigd tot een totaalbedrag van € 3.000,--, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde]. De proceskosten zijn toegewezen aan Tuijps, die als in het gelijk gestelde partij wordt aangemerkt. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. F.M. Visser.

Uitspraak

Rechtbank Haarlem
Sector Kanton Locatie Zaandam
Zaak/rolnummer: 247718 CV EXPL 04-4907
datum uitspraak: 16 december 2004
Vonnis
De kantonrechter in de rechtbank Haarlem, locatie Zaandam, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
Tuijps Tegels Sanitair en Keukens B.V.
te Volendam,
gemachtigde: deurwaarder C.W.M. Stam,
verder te noemen: Tuijps,
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats],
gemachtigde: mr. M.M.C. Roos,
verder te noemen: [gedaagde].
BESLISSING.
In conventie.
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan Tuijps te betalen:
a. de somma van € 578,72 wegens leasekosten met de wettelij-ke rente daarover vanaf 3 februari 2004 tot de dag dat alles betaald is;
b. de somma van € 5.718,-- wegens afkoopsom leasecontract met de wettelij-ke rente daarover vanaf 10 februari 2004 tot de dag dat alles betaald is;
c. de somma van € 3.000,-- wegens boete en overtreding concurrentiebeding met de wettelij-ke rente daarover vanaf 10 februari 2004 tot de dag dat alles betaald is;
d. de somma van € 663,-- wegens buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van Tuijps tot op heden begroot op € 805,40 waarvan € 540,-- wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
In voorwaardelijke reconventie.
De vordering wordt afgewezen.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van Tuijps tot op heden begroot op nihil.
*******************
Verloop van de Procedure.
Tuijps heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen [gedaagde] (vordering in conventie).
Hierop heeft [gedaagde] geconcludeerd voor antwoord. Daarbij is een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld (voorwaardelijke vordering in reconventie).
Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. De gemachtigden van partijen hebben de zaak toen tevens mogen bepleiten. De gemachtigde van Tuijps heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitnotities.
Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt. Voorafgaande daaraan is Tuijps nog in de gelegenheid gesteld te antwoorden op de tegenvordering.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de door partijen overge-legde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
Beoordeling van het geschil.
De vorderingen.
Tuijps vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoer-baar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen aan Tuijps te betalen in totaal de somma van € 16.226,11 met rente en kos-ten. Het betreft hier enerzijds kosten van afwikkeling van een autoleasecontract en anderzijds volgens Tuijps door [gedaagde] verbeurde boetes wegens herhaalde overtreding van een concurrentiebeding. Verder worden nog buitengerechtelijke incassokosten gevorderd.
[gedaagde] vordert, voor het geval het concurrentiebeding niet reeds in conventie nietig mocht worden geacht, dat de kantonrechter dit beding alsnog zal vernietigen, met veroordeling van Tuijps in de kosten.
De verweren.
De verweren strekken tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de respectieve vorderingen.
Oordeel van de kantonrechter.
Procedureel.
De (vervanger van de) gemachtigde van [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen het overleggen van een pleitnota door de gemachtigde van Tuijps, nu dit als een extra schriftelijke conclusie zou moeten worden gezien, waarop hij nog schriftelijk zou moeten kunnen reageren, dit in verband met de beginselen van hoor en wederhoor.
Dat bezwaar wordt verworpen. Zoals in het tussenvonnis aangekondigd mochten de gemachtigden van partijen de zaak bepleiten, waarbij werd aangetekend dat pleitnota’s welkom waren. De zaak is vervolgens inderdaad door de gemachtigden bepleit, waarna alleen de gemachtigde van Tuijps een pleitnota heeft overgelegd. Het stond de gemachtigde van [gedaagde] vrij om eveneens een pleitnota over te leggen, zodat hij wat dat betreft niet benadeeld is. De door de gemachtigde van Tuijps overgelegde pleitnota behelst slechts een weergave van hetgeen hij mondeling naar voren heeft gebracht. Daaraan zijn geen producties gehecht. Een dergelijke pleitnota is naar mijn oordeel dan ook niet aan te merken als een conclusie of andere schriftelijke akte, zoals door de gemachtigde van [gedaagde] bedoeld. Zo bezien is er geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Dat zou wellicht anders zijn geweest indien in het pleidooi volledig nieuwe stellingen en/of standpunten waren betrokken, die [gedaagde] in redelijkheid niet had kunnen voorzien en/of waarop hij zich in redelijkheid niet had kunnen voorbereiden, maar daarvan is geen sprake gebleken.
Inhoudelijk.
De vordering is voor wat betreft de hiervoor bij de beslissing onder a. en b. toegewezen posten niet (meer) serieus betwist. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is met zoveel woorden erkend dat [gedaagde] de gevorderde bedragen moet betalen. Dat hij daartoe niet, althans niet ineens in staat mocht zijn, kan daaraan niet afdoen. Dat geldt eveneens voor de overige vertogen van [gedaagde] betreffende zijn persoonlijke omstandigheden.
Voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten is evenmin (voldoende) verweer gevoerd, zodat ook deze toewijsbaar zijn, dit echter slechts (herberekend) tot een bedrag groot € 663,-- zonder BTW, waarvan gesteld noch gebleken is dat deze voor Tuijps een schadepost vormt.
Voor wat betreft de gevorderde boetes wegens overtreding van het tussen partijen gesloten concurrentiebeding heeft het volgende te gelden.
Tussen partijen heeft onbetwist van 1 augustus 2002 tot en met 18 november 2003 een arbeidsovereenkomst bestaan, ingevolge welke [gedaagde] als sanitairverkoper werkzaam was in het filiaal van Tuijps te Heerhugowaard. Na beëindiging van het dienstverband is [gedaagde] (in v.o.f.-verband) korte tijd voor zichzelf werkzaam geweest te Ede.
In deze procedure is komen vast te staan dat partijen een concurrentiebeding hebben gesloten dat [gedaagde] kort gezegd verbiedt om binnen drie jaar na beëindiging van het dienstverband werkzaam te zijn in welke vorm of hoedanigheid dan ook, direct of indirect, voor een soortgelijke werkgever dan wel in enigerlei vorm financieel belang hebben bij een dergelijke onderneming, indien deze gevestigd is of werkzaam is binnen een straal van 50 kilometer van de onderneming van werkgever (te Volendam) of een van de filialen van de onderneming van werkgever (Heerhugowaard). Verder is het [gedaagde] verboden om in genoemde periode, op welke wijze dan ook, cliënten, voormalige cliënten, werknemer of voormalige werknemers of zakelijke relaties van werkgever te benaderen of daarmee in enigerlei vorm in een zakelijke relatie verwikkeld te raken. Op overtreding van dit beding is een boete van € 4.500,-- per dag/keer gesteld. Dit beding is na beëindiging van het dienstverband aldus door Tuijps gematigd, dat de hiervoor bedoelde straal van 50 kilometer is verkleind tot 20 kilometer. Aldus kon [gedaagde] in dienst treden bij een gelijksoortig keuken- en sanitairbedrijf in Wormer.
Volgens Tuijps heeft [gedaagde] zich na beëindiging van het dienstverband schuldig gemaakt aan overtreding van het concurrentieverbod door tenminste tweemaal klanten van haar “mee te nemen” naar zijn nieuwe, eigen onderneming. Tuijps heeft dat met schriftelijke getuigenverklaringen onderbouwd en eist thans betaling van de overeengekomen boetes.
[gedaagde] heeft de in dit verband gestelde feiten niet of nauwelijks inhoudelijk weersproken, maar meent nochtans dat geen sprake kan zijn van verbeurte van boetes. Ik ga daarop hierna in.
Allereerst meent [gedaagde] dat het in het concurrentiebeding opgenomen boetebeding nietig is wegens strijd met het bepaalde in artikel 6.650 van het Burgerlijk Wetboek. Hij ziet daarbij echter over het hoofd dat dit wetsartikel (in zoverre) niet van toepassing is op een concurrentiebeding, zoals bedoeld in artikel 7.653 van het Burgerlijk Wetboek (vgl. HR 4 april 2003, JAR 03,107).
Subsidiair meent [gedaagde] (zie voorwaardelijke reconventie) dat dit beding op de voet van het bepaalde in het tweede lid van laatstgenoemd wetsartikel moet worden vernietigd, zoals ik begrijp met terugwerkende kracht, zodat geen boete verschuldigd kan zijn geworden. Ik kan het echter niet met [gedaagde] eens zijn dat hij door dit, inmiddels sterk gematigde concurrentiebeding onbillijk zou worden benadeeld. De feiten wijzen op het tegendeel. Eerst zag hij kans om (in vennootschapsverband) in de keuken- en sanitairbranche voor zichzelf te beginnen en daarna bleek het mogelijk om binnen redelijke afstand van zijn woonplaats [woonplaats] in dienstverband werkzaam te zijn in deze branche. [gedaagde] blijkt dus geenszins gehinderd te worden door dit concurrentiebeding, zodat ik niet zou weten waarom dit geheel of gedeeltelijk zou moeten worden vernietigd. Dat [gedaagde] wel gehinderd wordt door mogelijk reeds verbeurde boetes wil ik wel geloven, maar dat is geen grond voor vernietiging.
Vervolgens wordt door [gedaagde] betwist dat het meenemen van klanten, zoals aan hem verweten, onder de werking van het concurrentiebeding zou vallen. Ook dit kan ik niet met hem eens zijn. Het “meenemen” van dergelijke klanten mag misschien nog tijdens het bestaan van de dienstbetrekking zijn voorbereid maar kreeg uiteraard pas zijn beslag toen die klanten zich daadwerkelijk bij het nieuwe bedrijf van [gedaagde] meldden. Ik acht dit een schoolvoorbeeld van een verboden handeling.
Tenslotte klaagt [gedaagde] over de hoogte van de gevorderde boetes die hij gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de overtredingen, het financiële belang en de zeer beperkte duur van zijn loopbaan als zelfstandig ondernemer, veel te hoog vindt. Ik vat dit op als een verzoek om matiging van die boetes.
Daarover oordeel ik als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.94 van het Burgerlijk Wetboek kan ik de bedongen en naar mijn oordeel in deze zaak ook verbeurde boetes op verzoek van de schuldenaar alleen dán matigen, wanneer de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Aan Tuijps moet in dit verband worden toegegeven dat de handelwijze van [gedaagde] geen enkele sympathie verdient. Er is sprake van een heimelijke en doelbewuste benadeling van zijn voormalige werkgever, waarbij [gedaagde] zich gerealiseerd moet hebben dat dit absoluut niet door de beugel kon. Aan de andere kant moet aan [gedaagde] worden toegegeven dat de onrechtmatige concurrentie, die hij Tuijps op die manier heeft aangedaan, wel erg kort geduurd heeft, omdat hij het als zelfstandig ondernemer niet bleek te kunnen bolwerken. Daarnaast geloof ik mèt [gedaagde] dat het daadwerkelijk door Tuijps geleden nadeel niet mag worden overdreven. Alles tegen elkaar afwegende meen ik dat onverkorte handhaving van de verbeurde boetes tegen [gedaagde], vader van 10 kinderen met slechts een modaal inkomen, onder de gegeven omstandigheden dermate onbillijk zou uitpakken, dat dit niet te rechtvaardigen zou zijn. Ik zal die boetes daarom ex aequo et bono matigen tot een bedrag groot € 3.000,-- met rente.
Samenvattend blijkt de vordering in conventie dus gegrond tot de hiervoor bij de beslissing toegewezen bedragen en dient de voorwaardelijke vordering in reconventie te worden afgewezen.
Proceskosten.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hiervoor bij de beslissing is bepaald. [gedaagde] is als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij aan te merken.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.