RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer : 15/094037-03
Uitspraakdatum: 23 november 2004
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2004, 1, 2 en 9 november 2004 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsman heeft gesteld dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in flagrante strijd met het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging en het beginsel van fair trial door de [medeverdachte] ongemoeid te laten. Als gevolg daarvan stelt de raadsman primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat strafvermindering dient te volgen.
Het in artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het openbaar ministerie op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten de in het geding zijnde belangen kan afwegen. Deze belangenafweging staat, in het geval van vervolging, in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van een goede procesorde, daaronder begrepen het gelijkheidsbeginsel, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard. De enkele omstandigheid dat in casu een medeverdachte thans niet ook wordt vervolgd brengt niet mee dat verdachte evenmin vervolgd mag worden. Binnen de marge waarover de rechtbank beschikt om de exclusieve vervolgingsbevoegdheid van het Openbaar Ministerie te toetsen, is ook overigens niet gebleken dat het gelijkheidsbeginsel of enig ander beginsel van een goede procesorde is geschonden.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank stelt voorts vast dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Verweren
De raadsman heeft primair betoogd dat de aanvankelijke machtigingen van de rechter-commissaris tot het afluisteren van de telefoons met de nummers xxxxxxxxxx en xxxxxxxxxx onrechtmatig zijn verstrekt, daar de beschikbare CIE-informatie geen redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte opleverde. Hij stelt dat als gevolg daarvan bewijsuitsluiting dient te volgen van het bewijs dat middels de afgeluisterde gesprekken is verzameld, alsook van de “fruits of the poisonous tree”.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat - als de rechtbank zou oordelen dat op basis van de CIE-informatie wel een redelijk vermoeden van schuld mocht worden aangenomen - de rechter-commissaris niet had mogen beslissen om direkt het nummer xxxxxxxxxx, op naam van [medeverdachte], te tappen. De aldus verkregen onderzoeksresultaten zijn “fruits of the poisonous tree” en behoren van het bewijs te worden uitgesloten.
Reactie op verweren
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op het moment van de aanvragen op de taps op de nummers xxxxxxxxxx en xxxxxxxxxxx was alleen de informatie zoals beschreven in het start proces-verbaal (PV nummer 03-501233-AH-01, dossierpagina 1301 e.v.) bekend. Deze informatie luidt als volgt:
Bij de R.C.I.E Kennemerland is in de periode vanaf oktober 1998 tot en met november 2002 via meerdere informanten de navolgende informatie binnengekomen:
'De Chinees [verdachte] houdt zich op grote schaal (tientallen kilo’s) bezig met de verkoop, import en export van harddrugs te weten heroïne, cocaïne en XTC-pillen. Hij maakt gebruik van het telefoonnummer xxxxxxxxxx.'
Uit onderzoek is voorts het volgende gebleken;
Opmerking CIE:
Met de Chinees [verdachte] wordt bedoeld: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]’
Tevens is bij de R.C.I.E. van de politie Kennemerland in de periode vanaf oktober 1998 tot en met november 2002 via meerdere informanten de navolgende informatie binnengekomen:
‘[medeverdachte] en [medeverdachte] houden zich bezig met het vervoer en de export van XTC pillen.'
Uit onderzoek is voorts het volgende gebleken:
Opmerking CIE:
'Met [medeverdachte] en [medeverdachte] worden respectievelijk bedoeld:
[medeverdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats];
[medeverdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats]’
Verder is bij de R.C.I.E. van de politie Kennemerland in de periode vanaf oktober 1998 tot en met november 2002 via meerdere informanten de navolgende informatie binnengekomen:
‘De Chinees [verdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] werken samen op het gebied van verdovende middelen, te weten harddrugs.'
Door de R.C.I.E. is bovengenoemde informatie verwerkt in drie processen-verbaal, respectievelijk voorzien van de nummers 22001605, 22001606 en 22001607, welke processen-verbaal als bijlage bij proces-verbaal zullen worden gevoegd.
Uit de genoemde bijlagen bij dit proces-verbaal (dossierpagina 131 e.v.) blijkt telkens het volgende:
Voorts verklaar ik mij een oordeel te hebben gevormd over de vermoedelijke betrouwbaarheid van de informanten en over de vermoedelijke juistheid van de informatie. Dat oordeel luidt dat de mij bekende achtergrond van de informanten bezien in samenhang met de door de informanten aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, gelet op het feit dat deze gedurende een lange periode was verzameld, van meerdere informanten afkomstig was, en als betrouwbaar was gekwalificeerd, genoegzaam was om een redelijk vermoeden van schuld op te leveren. De rechter-commissaris heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht kunnen en mogen besluiten tot het verlenen van een machtiging tot het tappen van het nummer xxxxxxxxxxxx.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Gezien de aard en ernst van de verdenking heeft de rechter-commissaris in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit gehandeld door tevens machtiging te verlenen voor het tappen van de telefoon van de partner van verdachte, [betrokkene]. Het was immers niet ondenkbeeldig dat verdachte over mogelijke strafbare activiteiten zou spreken middels de telefoon van zijn partner.
Ook het subsidiaire verweer wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat hij
1.
in de periode van 30 mei 2003 tot en met 6 november 2003 te Zandvoort en/of Zaandam en/of Badhoevedorp en/of Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens om een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelheden van materialen, bevattende middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of (een) ander(en) heeft getracht gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders meermalen, telefonisch gesproken en afspraken gemaakt met een of meer van zijn mededaders over het overdragen van (grond)stoffen ten behoeve van de bereiding en/of bewerking en/of verwerking en/of verstrekking van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en voertuigen gehuurd en/of ter beschikking gehad voor het vervoer van voornoemde (grond)stoffen en voornoemde (grond)stoffen vervoerd en/of opgeslagen en/of bewaard en/of een vacumeermachine voorhanden gehad teneinde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I te verpakken;
2.
op 05 november 2003 te Badhoevedorp en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 7.119 gram van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten MDMA,
op 05 november 2003 te Badhoevedorp opzettelijk heeft afgeleverd ongeveer 7.119 gram van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten MDMA;
3.
hij in de periode van 30 mei 2003 tot en met 6 november 2003 te Zaandam en/of Badhoevedorp en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het bereiden en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I , en het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe;
4.
hij op 30 september 2003 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer en te Bennebroek tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten cocaïne;
5.
hij op 06 november 2003 te Zandvoort opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 351 gram hashish, zijnde hashish een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen door
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd
2.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
4.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Stichting Reclassering Nederland uitgebrachte rapport, opgesteld door J.H. Kooij d.d. 6 september 2004, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie, welke zich onder meer bezig hield met het vervaardigen en vervoeren van harddrugs en grondstoffen voor de bereiding van harddrugs. Verdachte speelde een cruciale rol in het onderhouden van de contacten binnen de organisatie en was met name de sleutelfiguur tussen de Nederlandse en de Chinese groep. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] vormden binnen de criminele organisatie een team waarbij de een de ander probleemloos kon vervangen bij zijn eventuele afwezigheid.
Daarnaast heeft verdachte zich ook beziggehouden met cocaïne, waarbij hij een partij van bijna 18 kilo heeft vervoerd en afgeleverd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het op de markt brengen van partijen harddrugs schadelijk is voor de volksgezondheid en dat daarmee de verslavingsproblematiek met alle daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank uit louter winstbejag gehandeld zonder zich rekenschap te geven van de schadelijke maatschappelijke gevolgen van zijn handelwijze.
De rechtbank neemt ten voordele van verdachte in aanmerking dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een die vrijheidsbeneming meebrengt, dient te worden opgelegd.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een kunststof zak bevattende koffiebonen, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit 1 met behulp van dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de hasj en het imitatie Rolex horloge dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit 5 met betrekking tot die hasj is begaan. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. Het horloge is ter gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen en het ongecontroleerd bezit daarvan is in strijd met de wet.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikel 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 55, 57 en 140
Opiumwet : artikel 2, 3, 10, 10a en 11
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN (7) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1.00 STK Zak Kl:doorzicht
kunststof
inhoud koffiebonen
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 182.00 GR Drugs
HASJ
- 1.00 STK Horloge
ROLEX daytona
imitatie
Gelast de teruggave aan verdachte:
- 2.00 STUK
MOXA roll
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Honig, voorzitter,
mrs. Rosier en Goossens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Van der Ploeg en Koster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2004.