ECLI:NL:RBHAA:2004:AR6981

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
90331/03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar het Verenigd Koninkrijk en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige [naam minderjarige] naar het Verenigd Koninkrijk. De ouders van [naam minderjarige] hebben nooit samengewoond en zijn niet gehuwd. De man, die in het Verenigd Koninkrijk woont, heeft verzocht om de terugkeer van zijn dochter, die door de vrouw naar Nederland is gebracht. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om het verzoek van de man niet ontvankelijk te verklaren. Tijdens de procedure heeft de man zijn verzoek tot teruggeleiding ingetrokken en aangegeven dat hij zich wil richten op een omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van toepassing is, aangezien beide landen verdragsstaten zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 21 van het Verdrag een opdracht geeft aan de Centrale Autoriteit om het omgangsrecht te verwezenlijken, maar geen zelfstandig recht op omgang voor de man creëert. De rechtbank heeft het verzoek tot aanhouding op grond van artikel 21 van het Verdrag afgewezen, omdat het verzoek tot teruggeleiding was ingetrokken. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de vaststelling dat de man en de vrouw een overeenkomst hebben gesloten over de omgang tussen de man en [naam minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Zaaknummer : [nummer]
Datum beschikking : [datum]
BESCHIKKING MEERVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
op het verzoek van:
De Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie, Bureau Centrale Autoriteit, van het Ministerie van Justitie als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202),
gevestigd te 's-Gravenhage aan de Schedeldoekshaven 100,
hierna mede te noemen: de Centrale Autoriteit,
optredend voor zichzelf en namens [verzoeker], wonende te [adres] te Verenigd Koninkrijk van Groot- Brittannië en Noord- Ierland,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van de Centrale Autoriteit,
hierna mede te noemen: de man,
tegen:
[verweerder],
wonende te [adres],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur: mr. R.F. Groos,
strekkende tot de teruggeleiding van [naam minderjarige], geboren op [datum] te [plaats], Verenigd Koninkrijk.
1 Verloop van de procedure
1.1 Op [datum] heeft de Centrale Autoriteit een verzoekschrift met bijlagen ingediend, waarbij zij verzoekt de terugkeer te bevelen van [naam minderjarige] (hierna te noemen [naam minderjarige]) naar het Verenigd Koninkrijk vóór een door de rechtbank te bepalen datum, althans indien de vrouw niet wenst terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk, dat [naam minderjarige] aan de man wordt afgegeven.
1.2 Op [datum] heeft de vrouw een verweerschrift ingediend. Zij verzoekt de man in zijn verzoek tot teruggeleiding niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
1.3 Van de zijde van de Centrale Autoriteit zijn ter griffie van de rechtbank op [data] brieven ontvangen.
1.4 Dagbepalingsbeschikkingen zijn afgegeven op respectievelijk [datum],
[data].
1.5 Op [data] heeft de rechter-commissaris de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de Centrale Autoriteit, vertegenwoordigd door mr. S. Oostvogels,
- de man,
- de vrouw, bijgestaan door mr. P. Drenth.
Van het verhandelde ter terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt.
2 De feiten en omstandigheden
2.1 De man en de vrouw zijn de ouders van [naam minderjarige]. Zij zijn nimmer gehuwd geweest en hebben nooit met elkaar samengewoond. Vanaf de geboorte van [naam minderjarige] op [datum] tot [datum] heeft de man tenminste enkele malen contact gehad met [naam minderjarige]. Vanaf [datum] tot eind [datum]heeft de man [naam minderjarige] regelmatig bezocht, behoudens de zomervakanties en de periode van tweeëneenhalve maand eind [jaar], toen de vrouw en [naam minderjarige] in Griekenland verbleven voor vakantie. [naam minderjarige] heeft nooit bij de man overnacht. Vanaf [datum] hebben de vrouw en [naam minderjarige] ook een periode van [tijd] in Griekenland verbleven.
Bij "order" van het Wandsworth County Court van [datum] is de man mede belast met het ouderlijk gezag over [naam minderjarige] en is een omgangsregeling tussen hem en [naam minderjarige] vastgesteld. De vrouw kreeg na een periode van zes maanden werkloosheid een betrekking in Amsterdam. Zij verzocht op [datum] het Wandsworth County Court om toestemming om [naam minderjarige] mee te nemen naar Amsterdam om daar te gaan wonen. The Court heeft bij "Prohibited Steps Order" van [datum] de vrouw verboden [naam minderjarige] buiten de jurisdictie van Engeland en Wales te (laten) brengen en tevens verboden om een reisdocument voor [naam minderjarige] aan te vragen. Voorts is haar opgedragen eventuele in haar bezit zijnde reisdocumenten van [naam minderjarige] in te leveren bij haar advocaat. Op of omstreeks [datum] heeft de vrouw [naam minderjarige] overgebracht naar Nederland.
2.2 De ouders oefenen nog steeds samen het gezag uit over [naam minderjarige]. [naam minderjarige] had haar gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk, totdat de vrouw haar overbracht naar Nederland op of omstreeks [datum].
2.3 De Centrale autoriteit heeft vanaf [datum] getracht contact te leggen met de vrouw teneinde haar te verzoeken vrijwillig mee te werken aan de terugkeer van [naam minderjarige], dan wel te beproeven met de man tot een minnelijke regeling te komen met betrekking tot de verblijfplaats van [naam minderjarige]. Aanvankelijk reageerde de vrouw niet op deze verzoeken. Bij brief van [datum] liet de vrouw weten dat haar belangen in deze zaak zouden worden behartigd door haar huidige procureur. Zij heeft via deze procureur afwijzend op de verzoeken gereageerd.
2.4 Ter zitting van [datum] hebben partijen een overeenkomst gesloten die in het proces-verbaal van die zitting is neergelegd. Partijen zijn –zakelijk weergegeven- overeengekomen dat, zolang de procedure in het Verenigd Koninkrijk betreffende het overbrengen van [naam minderjarige] naar Nederland en de omgang tussen [naam minderjarige] en de man nog loopt, [naam minderjarige] niet permanent buiten Nederland zal worden gebracht, zij in [plaats] naar de internationale school zal gaan en [naam minderjarige] en de man recht hebben op omgang met elkaar gedurende een weekend per maand buiten de zomervakantie, waarbij gestreefd zal worden naar een overnachting van [naam minderjarige] bij de man. Voorts zijn partijen overeengekomen dat zij voor elkaar bereikbaar zijn en blijven.
2.5 Tussen [naam minderjarige] en de man heeft vervolgens op [data] omgang plaatsgevonden.
3 De beoordeling
3.1 Het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (’s-Gravenhage, 25 oktober 1980) is van toepassing, nu [naam minderjarige] haar gewone verblijfplaats heeft in het Verenigd Koninkrijk, zij is overgebracht naar Nederland en deze landen beide verdragsstaten zijn.
3.2 De man heeft aangevoerd dat hij de procedure primair heeft gevoerd om tot goede afspraken met de vrouw te komen over zijn omgang met [naam minderjarige]. Hij erkent dat het thans niet in het belang van [naam minderjarige] is om haar bij de vrouw weg te halen en haar terug te laten keren naar het Verenigd Koninkrijk. Hij heeft ook ingestemd met de inschrijving van [naam minderjarige] bij een Nederlandse school. Ter terechtzitting van [datum] heeft hij de wens geuit om het verzoek tot teruggeleiding om te zetten in een procedure ex artikel 21 van het Verdrag en heeft hij het verzoek tot teruggeleiding ingetrokken.
3.3 De vrouw heeft aangevoerd dat [naam minderjarige] het erg naar haar zin heeft, zowel bij haar thuis als op school, en dat zij goed gedijt. De vrouw erkent het recht van [naam minderjarige] en de man op omgang met elkaar. Zij is echter van mening dat omgang in het belang van [naam minderjarige] beperkt dient te blijven tot de feestdagen.
3.4 De rechtbank stelt vast dat het verzoek om teruggeleiding is ingetrokken, zodat zij niet meer behoeft in te gaan op de vraag of er sprake is van ontvoering in de zin van artikel 3 van het Verdrag, dan wel of het verzoek geweigerd zou moeten worden op grond van artikel 13 van het Verdrag.
3.5 Ten aanzien van het verzoek om de procedure voort te zetten op grond van artikel 21 van het Verdrag, overweegt de rechtbank als volgt.
Partijen hebben ter zitting van [datum] een overeenkomst gesloten, die inhoudt dat de man en [naam minderjarige] omgang met elkaar hebben gedurende ieder tweede (volle of niet volle) weekend van de maand, waarbij [naam minderjarige] niet bij de man zal overnachten en de man rekening zal houden met belangrijke afspraken van [naam minderjarige].
Artikel 21 is te beschouwen als een opdracht aan de Centrale Autoriteit om te zorgen dat het omgangsrecht verwezenlijkt kan worden, en geeft de man niet een zelfstandig recht op omgang ingevolge het Verdrag, noch een zelfstandige rechtsingang bij de rechtbank. [Zie in dit verband de toelichting bij het Verdrag in het Rapport Explicatif de Mlle. Elisa Pérez-Vera, Chapitre IV, “droit de visite”, waar dit oordeel wordt onderschreven.]
Zoals ter zitting is besproken, zal de Centrale Autoriteit -indien nodig- voor de man kunnen optreden op grond van artikel 21 van het Verdrag teneinde te trachten het recht op omgang tussen de man en [naam minderjarige] in rechte af te dwingen. Op deze wijze kan de Centrale Autoriteit de man bijstaan indien de gesloten overeenkomst niet nageleefd zou worden.
3.6 Gelet op het bovenstaande zal het verzoek tot aanhouding op grond van artikel 21 van het Verdrag, worden afgewezen.
4 Beslissing:
De rechtbank:
Stelt vast dat het verzoek van de Centrale Autoriteit tot teruggeleiding van de minderjarige ter zitting is ingetrokken.
Wijst af het verzoek tot aanhouding van de zaak ex artikel 21 van het Verdrag.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. de Rooij, voorzitter, A.L. Diender en E.A. Mink, leden van de meervoudige kamer, in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van [datum] en ondertekend door de voorzitter en de griffier.