ECLI:NL:RBHAA:2004:AR4544

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
95227/2003
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en ontvankelijkheid van verzoek tot vaststelling van omgangsregeling tussen man en minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 27 januari 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen een man en een minderjarige. De man, die biologisch vader is van het kind, verzocht de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij het kind elke veertien dagen zou mogen zien. De vrouw, de verwerende partij, betwistte de ontvankelijkheid van het verzoek en stelde dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke band, oftewel 'family life', tussen de man en het kind, zoals vereist onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat voor de ontvankelijkheid van het verzoek van de man, naast het biologisch vaderschap, bijkomende omstandigheden moesten worden aangetoond die de band tussen de man en het kind onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw elkaar hebben leren kennen via een contactadvertentie en dat zij afspraken hebben gemaakt over het verwekken van een kind. Na de geboorte van het eerste kind, dat kort na de bevalling overleed, hebben zij verschillende pogingen ondernomen om opnieuw een kind te verwekken. De vrouw heeft echter gesteld dat er sinds een bepaalde datum geen contact meer is geweest tussen de man en het kind, wat volgens haar zou betekenen dat de band verbroken is.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de aard van de contacten die er tussen de man en het kind zijn geweest. Ondanks dat de vrouw de contacten heeft beëindigd, oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was van een nauwe persoonlijke relatie tussen de man en het kind, die in de loop van de tijd was opgebouwd. Echter, de rechtbank concludeerde dat de persoonlijke conflicten tussen de partijen zodanig waren dat het niet in het belang van het kind zou zijn om de omgang te hervatten. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de man afgewezen, met de overweging dat de situatie te complex was en dat de strijd tussen de ouders schadelijk zou zijn voor het kind.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Omgangsregeling
Zaaknummer: 95227/2003
Datum beschikking: [datum]
ER/MJ
BESCHIKKING VAN DE ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. M. Middeldorp,
--tegen--
[naam vrouw],
wonende te [naam vrouw],
verwerende partij,
hierna mede te noemen: de vrouw
procureur mr. H.K. Garvelink.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de man;
- het op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen verweerschrift met bijlagen van de vrouw;
- de op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief met bijlagen van mr. J.M. Wigman, advocaat van de man;
- de op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief met bijlagen van mr. J.M. Wigman, advocaat van de man;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting [datum];
- de op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van
mr. M.M.J. van Hulst, advocaat van de vrouw;
- de op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief van
mr. J.M. Wigman, advocaat van de man;
- de op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief met bijlagen van mr. M.M.J. van Hulst, advocaat van de vrouw;
- de op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen brief met bijlagen van mr. J. Wigman.
2 De vaststaande feiten
In deze zaak kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1 Partijen hebben elkaar eind [jaartal] leren kennen naar aanleiding van de volgende door de man geplaatste contactadvertentie:
Gez. ZELFST.VR. om net als ik een vurige kinderwens in vervulling te laten gaan. Zelf (… ) omdat ik, 39. Ned. 1.90. atl. geb.. HBO. bijna niet aanwezig kan zijn. Als je dit aankunt; onafh. moeder te zijn: daag ik jou uit om iets prachtigs te beginnen waar we nog lang van kunnen genieten.
De man had reeds twee kinderen bij zijn vaste partner en had de wens nog een derde kind bij een ander dan zijn eigen echtgenote te verwekken, omdat in de familielijn van de partner van de man sprake was van een erfelijkheidsprobleem. De vrouw had, net als de man, reeds lange tijd een kinderwens maar had geen partner om deze wens mee te kunnen vervullen. Zij heeft op deze advertentie gereageerd, omdat zij de donor van het door haar gewenste kind wilde leren kennen. Partijen hebben uiteindelijk de afspraak gemaakt dat de man bij de vrouw een kind zou verwekken; dat de man het kind zou erkennen en dat in de praktijk te zijner tijd zou blijken hoe de omgang tussen de man en het kind zou worden ingevuld.
Reeds na één poging om op natuurlijke wijze een zwangerschap tot stand te brengen, was de vrouw zwanger. Uit deze zwangerschap werd [datum] dochter [naam kind] geboren. Zij overleed een dag na de bevalling.
2.2 Na het overlijden van [naam kind] hebben partijen opnieuw contact met elkaar gezocht. Partijen hebben op natuurlijke wijze en via kunstmatige inseminatie verschillende pogingen ondernomen om opnieuw een kind bij de vrouw te verwekken. Zij hebben deze pogingen [datum] gestaakt.
Omdat de vrouw nog steeds een kinderwens had, heeft zij omdat zij emotioneel niet in staat was een andere man te zoeken die bereid was bij haar een kind te verwekken, medio mei opnieuw contact met de man gezocht. Omdat ook bij de man nog steeds sprake was van een kinderwens zijn partijen in deze periode opnieuw overeengekomen hun beider kinderwens in vervulling te laten gaan. Partijen noemden deze situatie “de constructie”.
Op [datum] is [naam minderjarige] geboren. Partijen hebben geen schriftelijke afspraken gemaakt omtrent de zwangerschap, de erkenning van het kind door de man en de contacten tussen de man en het kind.
2.3 De man heeft [naam minderjarige] voor het eerst gezien toen [naam minderjarige] twee weken oud was. De man en [naam minderjarige] hebben daarna tot [datum], gemiddeld eenmaal per maand tot eenmaal per drie weken omgang met elkaar gehad. De omgang vond eerst enige tijd plaats in de woning van de vrouw. Later heeft de man [naam minderjarige] met toestemming van de vrouw meegenomen.
2.4 De vrouw, de man en de partner van de man hebben elkaar vanaf [datum] tot en met [datum] over en weer verschillende brieven geschreven, welke brieven door partijen als producties zijn overgelegd.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek van de man strekt tot het vaststellen van en omgangsregeling tussen hem en [naam minderjarige] van een weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur. De man verzoekt tevens een omgangsregeling vast te stellen gedurende de helft van de algemene feestdagen, de helft van de gebruikelijke schoolvakanties en gedurende bijzondere gelegenheden, zoals zijn verjaardag en de verjaardag van de minderjarige.
3.2 De man grondt zijn verzoek op de stelling dat op grond van artikel 8 EVRM tussen hem en [naam minderjarige] family life is ontstaan. Als bewijs van dit family life heeft de man een dertigtal foto’s overgelegd.
4 Het verweer
De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Zij voert daartoe aan dat tussen de man en [naam minderjarige] geen sprake is van family life.
De vrouw stelt tevens dat indien de rechtbank van oordeel is dat er tussen de man en [naam minderjarige] family life is ontstaan, dit family life is verbroken omdat er sinds [datum] geen contact meer is tussen de man en het kind.
Daarnaast verzoekt vrouw de rechtbank de man de verzochte omgangsregeling te ontzeggen en hem te veroordeling in de kosten van de procedure.
5 Beoordeling
Ontvankelijkheid
5.1 Voor de ontvankelijk van het verzoek is vereist dat de man behalve het biologisch vaderschap ook bijkomende omstandigheden stelt, waaruit voortvloeit dat er tussen hem en het kind een band bestaat die kan worden aangemerkt als “vie familiale/family life” in de zin van artikel 8 EVRM, zodat voor een onderzoek naar de eventuele gerechtvaardigdheid van een omgangsregeling plaats is.
5.2 Uit de overgelegde stukken, de foto’s en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is voldoende aannemelijk geworden dat tussen de man en [naam minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan als bedoeld in artikel 1: 377f BW. De man heeft [naam minderjarige] immers voor het eerst bezocht toen de minderjarige ongeveer twee weken oud was en is daarna [naam minderjarige] gedurende ongeveer anderhalf jaar eenmaal per maand bij de vrouw thuis blijven bezoeken. Daarnaast zijn partijen in onderling overleg overeengekomen de contacten tussen de man en [naam minderjarige] uit te breiden waarbij de man [naam minderjarige] eenmaal per drie weken drie uur mocht meenemen.
Dat de vrouw bepaalde voorwaarden aan deze contacten stelde doet niets af aan het feit dat de man en [naam minderjarige] gedurende ongeveer drie jaar regelmatig omgang met elkaar hebben gehad. Door de contacten toe te staan heeft de vrouw meegewerkt aan het ontstaan van nauwe persoonlijke betrekkingen tussen de man en het kind.
Gelet op het hierboven overwogene is de man ontvankelijk in zijn verzoek.
5.3 De rechtbank verwerpt de stelling van de vrouw dat het family life inmiddels zou zijn verbroken omdat het contact tussen de man en de minderjarige sinds [datum] is beëindigd.
De omgangsregeling
5.4 Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling overweegt de rechtbank als volgt.
In het algemeen is het in het belang van een kind dat het weet van wie het afstamt en dat het in staat wordt gesteld de niet verzorgende ouder te leren kennen en een zelfstandige band met deze ouder op te bouwen. Daarnaast is het in het belang van het kind dat de omgangsregeling tussen de niet verzorgende ouder en het kind kan plaatsvinden zonder dat er sprake is van een onderlinge strijd tussen deze ouders.
In de onderhavige procedure is sprake van een complexe voorgeschiedenis tussen partijen alsmede van een afwijkende situatie ten aanzien van de positie van partijen tot het kind. [naam minderjarige] is immers niet geboren in een gezinssituatie waarbij partijen als vader en moeder voor [naam minderjarige] fungeerden.
5.5 In tegenstelling tot de redelijke verstandhouding rond de conceptie van [naam kind], was de onderlinge relatie tussen partijen ten tijde van de conceptie van [naam minderjarige] reeds enigszins verstoord. Vaststaat dat partijen geen duidelijke afspraken met elkaar hebben gemaakt over de erkenning van het kind en de omgang tussen de man en het kind. De man is er vanuit gegaan dat de afspraken die partijen met elkaar hadden gemaakt over [naam kind] nog van kracht zouden zijn voor het nieuwe kind. De vrouw dat zij van geheel andere standpunten is uitgegaan.
5.6 In [datum], nog voor de geboorte van [naam minderjarige], zijn tussen partijen opnieuw spanningen ontstaan. Nadat de man op [datum] de vrouw schriftelijke voorstellen heeft gedaan voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind alsmede voor een opbouwende omgangsregeling, heeft de vrouw besloten het kind niet door de man te laten erkennen. Zij heeft hem dit korte tijd nadat zij de afspraak die partijen op [datum] met elkaar zouden hebben ’s morgens afgezegd in een tweede telefoongesprek diezelfde dag nog meegedeeld. Partijen hebben elkaar nadien en over en weer nog enkele verwijtende en emotionele brieven geschreven en hebben voor de geboorte nog eenmaal persoonlijk contact gehad.
5.7 Niet weersproken is dat de beperkte contacten tussen de man en [naam minderjarige] op zich goed zijn verlopen.
De vrouw heeft deze contacten op [datum] met onmiddellijke ingang beëindigd toen zij ontdekte dat de twee kinderen van de man en zijn vaste partner, tegen de afspraak in, bij hem in de auto zaten. Nadat de vrouw [naam minderjarige] uit de auto had gehaald heeft de man ongeveer drie uur voor de deur bij de vrouw gestaan met het verzoek [naam minderjarige] alsnog aan hem mee te geven. Partijen hebben elkaar wederom over en weer een aantal emotionele brieven geschreven waarbij de vrouw, na overleg met haar raadsvrouw, bij brief van [datum] een rustpauze heeft ingesteld. Daarna heeft zich op [datum] opnieuw een incident voorgedaan toen de man de vrouw, [naam minderjarige] en haar acht maanden oude tweede zoon onverwacht op straat benaderde.
De vrouw stelt thans dat zij de man niet meer kan vertrouwen en verwijst daarbij naar de door de man overgelegde foto’s waaruit blijkt dat de man [naam minderjarige] in contact heeft gebracht met zijn gezin.
5.8 Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is voldoende aannemelijk geworden dat partijen voor de geboorte van [naam minderjarige] reeds van mening verschilden over de erkenning van [naam minderjarige] door de man en de door de man gewenste omgangsregeling. Hoewel de vrouw na de geboorte van [naam minderjarige] contacten tussen de man en het kind heeft toegestaan, zijn door onduidelijke afspraken over deze contacten situaties ontstaan die hebben geleid tot het incident bij de woning van de vrouw op [datum]. Het incident als zodanig, hoewel onverkwikkelijk, wordt door de rechtbank niet beschouwd als dermate ernstig dat er om die reden geen contact meer tussen de man en [naam minderjarige] zou kunnen plaatsvinden. De door alle geschetste omstandigheden ontstane situatie echter wel, zulks in verband met het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke conflicten van partijen thans zodanig ernstig zijn dat het niet in het belang van [naam minderjarige] kan worden geacht dat hij tegen de zin van de vrouw omgang dan wel contact zal hebben met de man. Beide partijen voelen zich door elkaar bedrogen. De situatie en de voorgeschiedenis zijn uiterst complex. Zoals reeds in rechtsoverweging 5.4 is overwogen is het van groot belang dat een omgangsregeling plaatsvindt zonder dat sprake is van een onderlinge strijd tussen de ouders. Nu gebleken is dat partijen niet meer in staat zijn met elkaar te communiceren, zal het hervatten van de contacten tussen de man en [naam minderjarige] de eerdergenoemde strijd tussen partijen verder doen oplaaien. Deze strijd zal bij [naam minderjarige] grote loyaliteitsproblemen veroorzaken waardoor er opnieuw spanningen in het gezin van de vrouw zullen ontstaan. Dit wordt niet in het belang van [naam minderjarige] geacht.
De rechtbank zal daarom het verzoek van de man afwijzen.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Wijst het verzoek van de man af.
Aldus gegeven door mr. E. de Rooij, lid van deze kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van [datum] in tegenwoordigheid van de griffier.