ECLI:NL:RBHAA:2004:AP5847

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-1429
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ligging van een perceel binnen of buiten de bebouwde kom in het kader van een bouwplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 juni 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk. De zaak betreft de vraag of een perceel binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen, wat van belang is voor de beoordeling van een bouwplan. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 22 juli 2003, waarbij het college het bezwaar ongegrond verklaarde en afweek van het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van het woonhuis van eiseres aan de achterzijde, maar is in strijd met het bestemmingsplan 'Westelijk Beverwijk 1964', dat de bestemming 'landbouw c.a.' heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perceel van eiseres binnen de bebouwde kom ligt, zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, en dat het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging door het college in redelijkheid is gemaakt, ondanks de door eiseres gestelde waardedaling van haar pand. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

reg. nr: Awb 03 - 1429
uitspraakdatum: 28 juni 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
-- tegen --
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk,
verweerder.
derde partij
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats].
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 4 juni 2002 heeft verweerder aan [belanghebbende] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het aan de achterzijde vergroten van zijn woonhuis aan de [adres] te [woonplaats].
Tegen dit besluit heeft eiseres, wonende aan de [adres], bij brief van 13 juni 2002 bezwaar gemaakt. Tegelijkertijd heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 19 juli 2002 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 4 juni 2002 geschorst tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij is verweerder afgeweken van het advies van 7 mei 2003 van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 augustus 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend, aangevuld bij brief van 25 maart 2004.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 april 2004, alwaar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door haar zoon [gemachtigde] als gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A. Kroese en I.C. Smit, ambtenaren der gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het in geding zijnde bouwplan voorziet in de uitbreiding van het woonhuis aan de achterzijde op het perceel [adres].
Ter plaatse is van kracht het uitbreidingsplan in hoofdzaak "Westelijk Beverwijk 1964".
De grond waarop de uitbreiding is geprojecteerd heeft in dit plan de bestemming "landbouw c.a.". Ingevolge artikel 7 van de bij het plan behorende voorschriften mogen op deze gronden alleen bouwwerken worden gebouwd ten dienste van het agrarische bedrijf, met dien verstande dat voor ieder bedrijf slechts één woning van ten hoogste 400 m³ inhoud mag worden gebouwd en mits de aaneengesloten bouwperceeloppervlakte tenminste 3/4 ha bedraagt.
Vast staat dat het onderhavige bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplanvoorschrift.
2.2. Ingevolge artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro).
Artikel 20, eerste lid, Bro, luidt - voor zover hier van belang - :
1. Voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet komen in aanmerking:
a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij:
1°. een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft;
2°. een woongebouw buiten de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en
a. het bruto-vloeroppervlak van de uitbreiding of het bijgebouw niet groter is dan 25 m²,
b. de uitbreiding of het bijgebouw bestaat uit één bouwlaag en gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 meter.
2.3. In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of het onderhavige perceel binnen dan wel buiten de bebouwde kom gelegen is.
Uit de stukken, waaronder ter zitting getoonde foto's en kaarten van de omgeving en de daarop ter zitting gegeven toelichting, komt naar voren dat de woning van eiseres deel uitmaakt van een aaneengesloten rij woningen. Deze rij sluit aan de kant van de Zeeweg rechtstreeks aan op de overige stedelijke bebouwing van Beverwijk. Het gedeelte van de Creutzberglaan waaraan de woning van eiseres is gelegen, ligt binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, is vanwege de aaneengeslotenheid van de woonbebouwing aangewezen als 30 km-gebied en is ook als zodanig ingericht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het betrokken perceel dan ook terecht aangemerkt als gelegen in de bebouwde kom in de zin van artikel 20 Bro. De enkele omstandigheid dat tussen de bebouwing aan de Creutzberglaan en de westelijk daarvan gelegen bebouwing aan (onder meer) de Brederode-laan een onbebouwd open gebied ligt met een breedte van ongeveer 100 meter, betekent - anders dan eiseres wil - niet dat er geen sprake is van bebouwde kom als evenbedoeld.
2.4. Niet in geschil is dat het aantal woningen gelijk blijft. Nu zich derhalve de situatie voordoet als bedoeld in artikel 20, eerst lid, en sub 1°, Bro, is verweerder bevoegd tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, WRO.
Ter beoordeling van de rechtbank staat - gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd - of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
2.5. In dit verband heeft eiseres naar voren gebracht dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperking van (zon)lichtinval in haar woning en tuin. Volgens haar eigen waarneming neemt de uitbreiding van het buurhuis reeds om 12.00 uur het zonlicht weg. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, aangezien de betreffende aanbouw aan de achterzijde van de woning plaatsvindt, er geen sprake is van lichtvermindering in de woning van eiseres. Wat betreft de zonlichtvermindering in de tuin heeft verweerder een schaduwtekening vervaardigd. Daaruit blijkt dat de aanbouw in de lente en in de herfst alleen tussen 16.00 en 18.00 uur schaduw veroorzaakt en er in de zomer nog minder verlies van zonlicht zal zijn. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de door verweerder aangeleverde schaduwtekening niet de feitelijke toestand weergeeft, omdat deze slechts één bouwlaag laat zien en niet uitgaat van de twee bouwlagen, waarin het bouwplan voorziet. Nu eiseres geen adequate onderbouwing van haar stelling heeft gegeven, wordt deze door de rechtbank verworpen. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat zij de schaduwtekening door een specialist op dit gebied heeft laten beoordelen, maar heeft daarbij niet de naam en deskundigheid van deze specialist aangegeven, noch een verklaring van de bevindingen van deze specialist in het geding gebracht. Ook overigens heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat bij de schaduwtekening van verweerder is uitgegaan van een aanbouw van één bouwlaag of dat de schaduwtekening om andere reden niet juist is. Gezien de beperkte schaduwtoename in de tuin van eiseres heeft verweerder aan dit belang van eiseres in redelijkheid minder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van de aanvrager bij woninguitbreiding.
2.6. Met betrekking tot de gestelde waardedaling van het pand van eiseres overweegt de rechtbank dat deze waardedaling, wat daar overigens van zij, er niet toe leidt dat verweerder niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen, nu eiseres desgewenst aan de gemeenteraad kan verzoeken deze schade met toepassing van artikel 49 WRO te vergoeden.
Met betrekking tot de inmiddels door [belanghebbende] ingediende aanvraag voor een nieuwe bouwvergunning overweegt de rechtbank dat daarbij is aangegeven en ter zitting is bevestigd dat dit een geheel ander bouwplan betreft, dat niet dient ter vervanging van de woninguitbreiding die hier in geding is. Aan deze nieuwe aanvraag c.q. vergunning komt daarom in deze procedure geen betekenis toe.
2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
2.8. Het beroep is ongegrond. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzitter, en mrs. M. Groverman en D. Samkalden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
- 4 -