ECLI:NL:RBHAA:2004:AP3667

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/030489-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Toeter
  • mrs. Rosier
  • mr. Van Mierlo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op zeer jong kind door verdachte

Op 22 juni 2004 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn zoontje van twee maanden oud had gedood door hem krachtig heen en weer te schudden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zijn zoontje had geschud om hem weer bij te brengen na een val, maar deze verklaring werd door de rechtbank als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de tegenstrijdige verklaringen van de verdachte en de sectiebevindingen van de forensisch patholoog, die wezen op ernstig letsel door botsend geweld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn kennis van de kwetsbaarheid van een jong kind, opzettelijk zijn zoontje had gedood. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor de moeder en de familie van het slachtoffer. De verdachte had eerder diverse veroordelingen voor geweldsdelicten en weigerde mee te werken aan psychologisch onderzoek, wat de rechtbank als een verergerende omstandigheid beschouwde.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de verdachte in de samenleving reacties van verbijstering en afschuw opriep, en dat de straf moest bijdragen aan de rechtvaardiging van de ernstige gevolgen van zijn daden. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en na een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/030489-03
Uitspraakdatum: 22 juni 2004
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juni 2004 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging van het primaire, subsidiaire en meer subsidiaire ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij
op 24 juli 2003 te Purmerend opzettelijk zijn kind genaamd [slachtoffer] , geboren [geboortedatum], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht door elkaar geschud, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de consultbrief van de Forensisch Psychiatrische Dienst Haarlem (d.d. 5 augustus 2003), de brief van de Psychiatrische Observatiekliniek van het Pieter Baan Centrum (d.d. 9 april 2004) en de rapportage van de Reclassering Nederland (d.d. 23 april 2004), is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en de strafmaat heeft de rechtbank meer in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn zoontje dat toen ruim twee maanden oud was, kort nadat zijn vriendin van huis was vertrokken om voor het eerst na de geboorte van hun zoontje weer aan het werk te gaan, toen dat kind voor het eerst voor langere tijd aan zijn zorg was toevertrouwd, opzettelijk gedood door het zeer krachtig heen en weer te schudden.
Verdachte was - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard - er tevoren van op de hoogte dat hij een zeer jong kind als zijn zoontje - ter ondersteuning van de nek en het hoofdje - bij billen en nek moest vasthouden, omdat de nek van zo'n jong kind nog erg slap is.
Ondanks die wetenschap heeft verdachte zijn zoontje meerdere malen op een dusdanig krachtige wijze - ook zonder het hoofdje en de nek te ondersteunen - heen en weer geschud, dat zijn zoontje tengevolge van het hierdoor ontstane hersenletsel, kort nadien is overleden.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij zijn zoontje krachtig heen en weer heeft geschud om hem weer bij te brengen, toen hij buiten bewustzijn was geraakt na een val op de grond uit verdachtes armen, welke val verdachte zegt te hebben gebroken door het kind bij zijn armpje te grijpen.
De rechtbank acht deze redengeving voor zijn - tot de dood van zijn zoontje leidend - handelen ongeloofwaardig.
Voor dat oordeel van de rechtbank is allereerst van belang, dat verdachte omtrent hetgeen vooraf is gegaan aan het krachtig heen en weer schudden van zijn zoontje, verschillende, onderling niet geheel met elkaar overeen stemmende, verklaringen heeft afgelegd, terwijl die verklaringen voorts niet stroken met de sectie-bevindingen van de forensisch patholoog Maes, te weten dat zich op het voorhoofd en de neus van het zoontje van verdachte diverse huidafschavingen en huidkneuzingen met een typisch onregelmatig stipvormig patroon bevonden die het gevolg zijn geweest van botsend geweld tegen een vermoedelijk onregelmatig hard oppervlak, zoals bijvoorbeeld een muur of een vloer.
Voorts is voor dat oordeel van belang dat verdachte, geconfronteerd met de zeer slechte gezondheidstoestand van zijn zoontje na het krachtig heen en weer schudden van dat kind, volstrekt onbegrijpelijk heeft gereageerd door - naar hij ter terechtzitting heeft verklaard - lopend met zijn zoontje in de kinderwagen naar het op aanzienlijke afstand gelegen ziekenhuis te willen gaan in plaats van onverwijld adequate medische hulp voor dat kind in te roepen.
Door de gevolgen van zijn onbeheerste handelen tegenover zijn eigen volstrekt weerloze kind heeft verdachte het leven van een zeer jong kind beëindigd en heeft hij daarnaast immens verdriet en ontreddering veroorzaakt voor de moeder en de naaste familie van het slachtoffertje. Een handelen, als waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, roept in de samenleving reacties van verbijstering en afschuw op. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat verdachte door hetgeen hij heeft misdaan, zelf eveneens is getroffen.
Door de weigering van verdachte om mee te werken aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek in het Pieter Baan Centrum heeft de rechtbank geen inzicht kunnen krijgen in de vraag in hoeverre het bewezenverklaarde feit hem kan worden toegerekend. Nu in elk geval niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verdachte het bewezenverklaarde feit niet kan worden toegerekend, zal de rechtbank verdachte dit feit zwaar aanrekenen. Tenslotte heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 juli 2003, waaruit blijkt dat verdachte eerder diverse malen - onder meer voor geweldsdelicten - is veroordeeld.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur medebrengt, dient te worden opgelegd.
7. Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het volgende wetsartikel is van toepassing: 287 van het Wetboek van Strafrecht
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Toeter, voorzitter,
mrs. Rosier en Van Mierlo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van der Heijden,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juni 2004.