ECLI:NL:RBHAA:2004:AP1547

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
215073
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en rechtsgeldige opzegging

In deze zaak heeft de werkneemster, hierna te noemen [eiseres], haar werkgever, Achmea Personeel B.V., aangeklaagd wegens het ontbreken van een rechtsgeldige opzegging van haar arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft op 14 januari 2004 uitspraak gedaan in deze kwestie. De procedure begon met een dagvaarding op 25 augustus 2003, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 5 november 2003. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] op 18 april 1988 in dienst trad bij Achmea en dat zij op 8 februari 2000 haar werkzaamheden wegens ziekte moest staken. Op 19 maart 2003 verleende het CWI toestemming aan Achmea om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, maar [eiseres] heeft betwist dat er een rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig is, omdat de vordering tot herstel van de arbeidsovereenkomst gebaseerd is op artikel 7:682 BW, terwijl er geen schadeplichtigheid van Achmea is gesteld op grond van artikel 7:677 BW. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat er sprake was van een rechtsgeldige opzegging. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
sector kanton, locatie Haarlem
zaaknummer: 215073
datum vonnis: 14 januari 2004
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER TE HAARLEM
in de zaak van:
[eiseres],
te Heemstede,
EISERES,
hierna: [eiseres],
gemachtigde mr. R. Verheij,
--tegen--
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACHMEA PERSONEEL B.V.,
te Noordwijk,
GEDAAGDE,
hierna: Achmea,
gemachtigde mr. M.W. Pieters.
1. Het verloop van de procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de dagvaarding van 25 augustus 2003, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe-zen en op 5 november 2003 uitgesproken tussenvonnis,
- de aantekeningen van de griffier van de ingevolge dat vonnis op 11 december 2003 gehouden comparitie van partijen, alsmede de bij die gelegenheid door Achmea in het gedinggebrachte stukken.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. [eiseres] is op 18 april 1988 in dienst getreden van Achmea in de functie van administratief medewerkster. Laatstelijk was [eiseres] werkzaam in de functie van teamleidster klantenservice.
b. Op 8 februari 2000 heeft [eiseres] haar werkzaamheden wegens ziekte moe-ten staken.
c. Met ingang van 27 januari 2001 is aan [eiseres] een WAO-uitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid.
d. Op 19 maart 2003 werd aan Achmea door het CWI toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen.
e. Bij brief van 19 maart 2003 heeft de verzekeringsarts van UWV Gak het volgen-de aan [eiseres] meegedeeld:
"Op grond van mijn bevindingen en de aanvullende specialistische informatie ben ik van oordeel dat u, ondanks de nog bestaande klachten, in staat bent te achten duurzaam werkzaamheden te verrichten.
Het werk moet aan de volgende voorwaarden voldoen: het mag niet al te zwaar, niet al te fysiek belastend zijn.
Wordt aan deze voorwaarden voldaan, dan zie ik geen reden om ook nog een urenbeperking aan te houden."
f. Bij brief van 8 april 2003 heeft de arbeidsdeskundige van UWV Gak het volgen-de aan [eiseres] geschreven:
"Uitgaande van de thans geldende belastbaarheid wordt u geschikt beschouwd voor de eigen, maatgevende werkzaamheden. Dit houdt in dat u in het kader van de Wao voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en uw uitke-ring beëindigd zal worden."
g. Bij brief van 23 april 2003 heeft [eiseres] het volgende aan Achmea geschreven:
"Naar aanleiding van deze nieuw ontstane situatie vond op 14 april j.l. een gesprek plaats met [X], general manager HR. En werd mij mede-gedeeld dat gebruik gemaakt zou worden van de ontslagvergunning, dit ondanks het feit dat ik aanbood om nog een poging tot reïntegratie te willen doen.
Dringend verzoek ik U dan ook om het dienstverband niet te beëindigen en in overleg met mij te treden (…)."
h. Hierop heeft Achmea bij brief van 15 mei 2003 het volgende aan [eiseres] geschreven:
"Vriendelijk dank voor uw brief van 23 april jl. Hierin vraagt u om af te zien van het effectueren van uw ontslag, waarvoor wij de toestemming van UWV Gak enige tijd geleden hebben ontvangen en waarvan u inmiddels onze bevestiging hebt ontvangen.
(…)
Wij vinden het bijzonder spijtig dat wij na zo een langdurig dienstverband afscheid moeten nemen met zo een verdrietige aanleiding. Wij zien echter geen reden om terug te komen op onze beslissing aangezien ons inziens het probleem niet ligt bij u of Zilveren Kruis Achmea, maar deze gelegen is in een onterechte beslissing van UWV Gak."
i. Bij brief van 5 juni 2003 heeft Achmea, in antwoord op een brief van de gemachtigde van [eiseres], het volgende aan [eiseres] geschreven:
"Van Mr. R. Verheij ontvingen wij een schrijven waarin wordt aangegeven dat u de schriftelijke bevestiging van uw ontslag niet hebt ontvangen. Wij begrijpen dat u prijs stelt op deze schriftelijke bevestiging en u treft derhalve hierbij een kopie aan. Aanzegging van het ontslag is u tevens gedaan in het gesprek bij u thuis op 14 april jl. door ondergetekende."
j. Bij beslissing van 22 juli 2003 is het bezwaar van [eiseres] tegen de beslis-sing van 23 april 2003 over de intrekking van haar WAO-uitkering per 9 juni 2003 ongegrond verklaard.
3. De vordering
3.1 [eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis:
1. Achmea zal veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2003.
2. Achmea zal veroordelen het loon onverkort door te betalen na 1 augustus 2003 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst is hersteld.
3. Achmea zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2 [eiseres] heeft aan haar vordering ten grond-slag gelegd dat geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden.
4. Het verweer
Achmea heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter zitting van 11 december 2003 heeft de gemachtigde van [eiseres] desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat de grondslag van de vordering is dat er geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter zal daar derhalve van moeten uitgaan.
5.2 Uitgaande van die grondslag moet de kantonrechter concluderen dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig is. Immers, gevorderd wordt een herstel van de dienstbetrekking, gebaseerd op artikel 7:682 BW. Voor een dergelijke vordering is evenwel vereist dat sprake is van schadeplichtigheid van Achmea op grond van artikel 7:677 BW of van een kennelijk onredelijke opzegging. Een dergelijke opzegging is echter niet aan de vordering ten grondslag gelegd, nu [eiseres] zich immers op het standpunt heeft gesteld dat er geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden.
Voorts is evenmin aan de vordering ten grondslag gelegd dat Achmea schadeplichtig is omdat geen sprake zou zij van een dringende reden zodat ook de genoemde schade-plichtigheid niet aan de orde is.
5.3 [eiseres] gaat er kennelijk van uit dat de arbeidsovereenkomst niet is opgezegd en nog steeds bestaat. Daaraan verbindt zij evenwel niet de vordering tot doorbetaling van haar salaris. Dat doet zij ook niet onder het onder 3.1 onder 2. geformuleerde petitum, omdat dit onderdeel van de vordering gekoppeld is aan het herstel van de dienstbetrekking.
5.4 Het verweer van Achmea dat op deze tegenstrijdigheid en onduidelijkheid van de vordering is gebaseerd slaagt derhalve.
5.5 Reeds op grond van het vorenstaande moet de vordering worden afgewezen.
5.6 Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
6. De slotsom en kosten
De vordering wordt afgewezen. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proces-kosten worden veroordeeld.
7. De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van Achmea begroot op €450,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter en in het open-baar uitge-sproken ter terechtzitting van 14 januari 2004 , in tegenwoordigheid van de griffier.