reg. nr: Awb 03 - 844 AW
uitspraakdatum: 21 april 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr D. Simons, advocaat te Amsterdam,
Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 januari 2002 heeft verweerder eiser met ingang van 1 februari 2002 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 19:1:39 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 maart 2002 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 april 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en eiser een financiële tegemoetkoming van € 2.500,00 toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 mei 2003, aangevuld bij brief van 19 oktober 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 februari 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens verweerders is verschenen mr. M.J. Willems, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam persoon], brandweercommandant Haarlemmermeer en [naam persoon], postcommandant van de post te Badhoevedorp.
2.1. Eiser is sedert 1 januari 1992 werkzaam bij de vrijwillige brandweer Haarlemmermeer. Op 15 december 1995 is eiser benoemd tot plaatsvervangend postcommandant bij de post te Badhoevedorp. In de loop van de tijd zijn er conflicten ontstaan tussen eiser en de postcommandant Badhoevedorp, [postcommandant]. Op 18 oktober 2001 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de brandweercommandant Haarlemmermeer, [brandweercommandant]. Tijdens dit gesprek is de verstoorde werkrelatie tussen eiser en [postcommandant] besproken. Eiser heeft in dit gesprek voorgesteld dat hij zijn plaats als plaatsvervangend postcommandant wil opgeven, maar dat hij wel wil aanblijven als bevelvoerder. Op 19 oktober 2001 is een bijeenkomst belegd voor alle postleden van de post te Badhoevedorp. Eiser was op deze bijeenkomst niet aanwezig. [brandweercommandant] heeft aan de leden van de post het voorstel van eiser voorgelegd: weg als plaatsvervanger maar aanblijven als bevelvoerder. Op dit voorstel is door de meerderheid van de post negatief gereageerd. Op 15 januari 2002 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [brandweercommandant], eiser, het sectorhoofd vrijwilligers [sectorhoofd] en de personeelsadviseur. In dit gesprek is het voornemen uitgesproken tot het verlenen van ontslag aan eiser. Op 31 januari 2002 is aan eiser ontslag aangezegd met ingang van 1 februari 2002, op grond van artikel 19:1:39 CAR/UWO. Na de hoorzitting in bezwaar op 24 juni 2002 is door verweerder een voorstel tot minnelijke schikking aan eiser gedaan. Eiser heeft dit voorstel bij brief van 2 januari 2003 afgewezen omdat hij terug wil keren bij de post Badhoevedorp. Op 3 april 2003 heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft het verleende eervol ontslag gehandhaafd op grond van artikel 19:1:39 CAR/UWO. Tevens heeft verweerder besloten tot het toekennen aan eiser van een financiële tegemoetkoming van € 2.500,00 ter compensatie van de nadelige gevolgen van het ontslagbesluit.
2.2. Verweerder heeft betoogd dat in de zomer van 2001 er problemen omtrent het functioneren van eiser ontstonden. Na een woordenwisseling met de postcommandant is eiser gedurende langere periode weggebleven bij het uitrukken en oefenavonden. Ook heeft eiser onvoldoende zijn vakantie afgestemd en heeft hij zich niet terug gemeld bij de postcommandant na afloop van de vakantie. Tevens is eiser andere afspraken niet nagekomen. Verweerder heeft gesteld dat de houding en instelling van eiser aanleiding hebben gegeven tot wrijving binnen de post. Eiser heeft kritiek geuit op de handelwijze van zijn collega's en de postcommandant. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de onderlinge afhankelijkheid en het voor het opereren van de brandweer noodzakelijke onvoorwaardelijke vertrouwen in en de loyaliteit jegens collega's, de verstoring van de verhoudingen en de vertrouwensbreuk rond eiser zodanig waren dat het aanblijven van eiser op de post onmogelijk was. Verweerder heeft tevens gesteld dat gelet op de woonplaats van eiser overplaatsing naar een andere vrijwilligerspost niet mogelijk is.
2.3. Eiser heeft de kritiek op zijn functioneren betwist. Zo heeft eiser gesteld dat hij op eigen verzoek en met toestemming van de postcommandant drie maanden rust heeft genomen vanwege overbelasting. Eiser heeft ook altijd aangegeven wanneer hij vakantie opnam zodat duidelijk was wanneer hij weer aanwezig zou zijn en eiser heeft ontkend dat hij afspraken niet zou zijn nagekomen. Het valt naar de mening van eiser eveneens moeilijk in te zien dat zijn houding tot wrijvingen zou hebben geleid binnen de post terwijl hij zich altijd enorm heeft ingezet en belast was met vele taken. Eiser heeft betoogd dat verweerder zich te weinig heeft ingespannen om de verstoorde verhoudingen binnen de post te herstellen en dat verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit zou blijken dat door [sectorhoofd] geprobeerd zou zijn om de onderlinge verhoudingen en de onwerkbare situatie te verbeteren. Gelet op de duur van de aanstelling en de inzet van eiser had dit wel op de weg van verweerder gelegen. Eiser acht zijn terugkeer als bevelvoerder op de post wel mogelijk. Hij heeft nog steeds contact met collega's hetgeen impliceert dat de verhoudingen niet zo zijn verstoord als verweerder doet voorkomen.
2.4. Voor wat betreft de ontvankelijkheid van het beroep, hetgeen verweerder heeft bestreden, overweegt de rechtbank als volgt. Het voorlopige beroepschrift van eiser is door de rechtbank op 7 mei 2003 ontvangen. In het beroep van 7 mei 2003 heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank verzocht een termijn te stellen voor het indienen van nadere gronden. De rechtbank heeft bij brief van 22 september 2003 de termijn voor het indienen van de nadere gronden van beroep op 4 weken gesteld na dagtekening van de brief. De gronden van het beroep zijn op 19 oktober 2003 per fax ontvangen. Hiermee zijn de gronden tijdig ingediend en dient het beroep ontvankelijk te worden verklaard.
2.5. In geding is het eervol ontslag van eiser als vrijwilliger van de vrijwillige brandweer Badhoevedorp. Het ontslag is gestoeld op artikel 19:1:39 van de CAR/UWO van de gemeente Haarlemmermeer, luidende (voor zover hier van toepassing):
-1. Burgemeester en wethouders kunnen de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op grond van:
g. onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of gebreken.
-2. In de in het eerste lid genoemde gevallen wordt het ontslag steeds eervol verleend.
2.6. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat er sprake is van verstoring van de verhoudingen. Uit de gedingstukken is duidelijk geworden dat de werksituatie tussen eiser en [postcommandant] en tussen eiser en een deel van de leden van de post was verstoord. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit gespreksnotities blijkt dat eiser zelf aangeeft dat er een vertrouwenscrisis is en dat voor de door eiser voorgestelde oplossing, aanblijven als bevelvoerder en afzien van het plaatsvervangend postcommandantschap onvoldoende draagvlak binnen de post bestond. Dat eiser in beroep heeft bestreden dat er problemen zouden zijn met betrekking tot zijn functioneren kan de rechtbank dan ook niet volgen.
2.7. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich te weinig heeft ingespannen om de verstoring van verhoudingen te herstellen. Verweerder heeft een poging tot bemiddeling voorgesteld die door eiser is afgeslagen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser, door niet op de bijeenkomst van 19 oktober 2001 te verschijnen, wetende dat dit een bijzonder belangrijke bijeenkomst zou zijn met betrekking tot zijn eigen positie binnen het brandweerkorps, van zijn kant weinig blijk heeft gegeven zich in te spannen om de verstoring van verhoudingen te herstellen. Gezien het algemeen belang dat een grote rol speelt bij het goed functioneren van een brandweerpost acht de rechtbank het gerechtvaardigd dat verweerder op zeer korte termijn een bijeenkomst heeft belegd en van eiser had verwacht mogen worden dat hij zich tot het uiterste zou inspannen om aanwezig te zijn.
2.8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het van belang is dat de leden van de post van de brandweer elkaar blindelings kunnen vertrouwen in de uitoefening van hun taak en dat inbreuk op de hiërarchische verhoudingen dan wel openlijk gebrek aan vertrouwen in de kwaliteiten van de leidinggevende gevaar voor de kwaliteit van de inzetbaarheid meebrengt hetgeen kan leiden tot onverantwoorde risico's bij het uitvoeren van de kerntaken van de brandweer. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de verstoring van de verhoudingen en de vertrouwensbreuk rond eiser zodanig waren dat het aanblijven van eiser op de post onmogelijk was. Verweerder heeft tot de conclusie kunnen komen dat terugkeer voor eiser niet meer mogelijk was. Dat eiser in beroep stelt dat er wel draagvlak zou zijn voor zijn terugkeer heeft hij onvoldoende onderbouwd. Verweerder was ingevolge het toepasselijke rechtspositievoorschrift bevoegd eiser eervol te ontslaan op basis van de geconstateerde vertrouwensbreuk.
2.9. Nu verweerder eiser een financiële tegemoetkoming heeft aangeboden om de nadelige gevolgen van het ontslagbesluit te compenseren is verweerder voldoende tegemoet gekomen aan hetgeen in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb staat met betrekking tot het feit dat de voor belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.10. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een vergoeding van de door eiser gevraagde kosten bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzitter en mr. A.C.M. Rutten en
mr. J.M. Legeland, leden, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.