ECLI:NL:RBHAA:2004:AO8078

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-319 - 04-556
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek ontheffing Flora- en Faunawet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 21 april 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een ontheffing die was verleend op grond van de Flora- en Faunawet (Ffw). De ontheffing was aangevraagd door de gemeente Heemstede voor werkzaamheden aan het terrein aan de Nijverheidsweg, waar onder andere beschermde diersoorten zoals de bosmuis, egel en gewone bosspitsmuis aanwezig zijn. Verzoekers, waaronder Stichting Hageveld/Groot Clooster, stelden dat de ontheffing in strijd met de zorgvuldigheidseisen was verleend en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de aanwezige flora en fauna.

De voorzieningenrechter overwoog dat de gemeente Heemstede op basis van een beleidsstandpunt van LASER had geconcludeerd dat er geen blijvende schade op populatieniveau voor de betrokken soorten te verwachten was. De rechter stelde vast dat verzoekers geen specifieke bezwaren hadden ingediend die de verleende ontheffing in twijfel trokken. De voorzieningenrechter benadrukte dat het niet aan hem was om de vraag of er meer beschermde soorten aanwezig waren te beoordelen, aangezien dit buiten de grenzen van het geschil viel. De verzoekers werden als belanghebbenden aangemerkt, maar de rechter oordeelde dat de gemeente in redelijkheid de ontheffing had kunnen verlenen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het besluit in bezwaar niet stand zou houden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Reg. nr: Awb 04-319 - 04-556
Uitspraakdatum: 21 april 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
(artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht)
op een verzoek om voorlopige voorziening
in de zaak van:
[verzoeker] en [verzoeker],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
Stichting Hageveld/Groot Clooster,
gevestigd te Heemstede,
verzoekster,
gemachtigde voor beiden: mr. drs. Th. Roest, advocaat te Haarlem,
-- tegen --
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder,
derde partij:
gemeente Heemstede,
vergunninghouder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 23 februari 2004, verzonden op die dag, heeft verweerder aan de gemeente Heemstede, voor de periode 23 februari 2004 tot en met 1 juli 2005, ontheffingen in het kader van de Flora- en Faunawet (Ffw) verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 8, voor zover dit betreft het vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen van de gewone vogelmelk, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 10 en 11, voor zover dit betreft het opzettelijk verontrusten; het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de bosmuis, egel, gewone bosspitsmuis, mol, rosse woelmuis, en de wezel en de artikelen 9 en 13, voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen; het vervoeren en onder zich hebben van de egel. Het gebied waarvoor de ontheffing geldt, is het plangebied gelegen aan de Nijverheidsweg, kadastraal bekend gemeente Heemstede, sectie A, nummer 9483.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 26 februari 2004 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 2 april 2004 heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 8 april 2004, alwaar verzoeker [verzoeker] in persoon is verschenen. Namens de Stichting zijn verschenen [namen personen]. Beide verzoekers zijn bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Hagoort, medewerkster Agentschap Laser, vestiging Dordrecht. Ten slotte zijn verschenen mr. A.E. Hopman en K.J. Dijk, beiden ambtenaren van de gemeente Heemstede, vergunninghouder.
2. Overwegingen
2.1. In gevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht, (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2. De gemeente Heemstede heeft, door verweerder op 24 oktober 2003 ontvangen, een aanvraag ingediend voor een ontheffing in het kader van de Ffw in verband met de bebouwing van het terrein, gelegen aan de Nijverheidsweg te Heemstede, ter plaatse bekend als het 'Paardenlandje'. De ontheffing is aangevraagd voor de periode 1 december 2003 tot en met 1 juli 2005 en betreft de volgende soorten: bosmuis, egel, gewone bosspitsmuis, rosse woelmuis, wezel, mol en - indien aanwezig - gevlekte orchis. Tevens is hierbij een projectplan en een topografische kaart gevoegd.
2.3. Op verzoek van verweerder heeft LASER directie noordwest, op 23 januari 2004 een beleidsstandpunt inzake de ontheffingsaanvraag afgegeven. Deze instantie is van oordeel dat geen blijvende schade op populatieniveau van de verschillende soorten, in casu de bosmuis, egel, gewone bosspitsmuis, rosse woelmuis, wezel en mol, wordt verwacht en dat met de uitvoering van de werkzaamheden geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Voor de egel wordt extra aandacht gevraagd en een ontheffing voor de gevlekte orchis wordt niet noodzakelijk geacht. Dit standpunt is gebaseerd op de aanvraag, de quickscan naar natuurwaarden van bureau Oranjewoud en het aanvullend onderzoek van dat bureau dat op 6 oktober 2003 bekend is gemaakt.
Aldus heeft verweerder, onder voorwaarden, op 9 februari 2004 de gevraagde ontheffing verleend.
2.4. Bij brief van 19 februari 2004 heeft de gemeente Heemstede zijn aanvraag aangevuld, omdat inmiddels de gewone vogelmelk, een beschermde soort, op betreffende perceel is aangetroffen. Bij besluit van 23 februari 2004 is de ontheffing gewijzigd en aangevuld met een ontheffing voor de gewone vogelmelk.
2.5. Verzoekers stellen dat de verleende ontheffing in strijd met de eisen van zorgvuldigheid tot stand is gekomen, alsmede in strijd is met artikel 75, vierde en vijfde lid, Ffw. Er heeft geen goede inventarisatie plaatsgevonden met betrekking tot de, in het gebied waarvoor de ontheffing geldt, voorkomende soorten. Het onderzoek is onvoldoende en heeft niet gedurende een periode van bijvoorbeeld een jaar plaatsgevonden. Dit blijkt temeer, aldus verzoekers, nu recentelijk de gele Anemoon is gevonden. In dat kader wordt ook verwezen naar de website 'natuurloket', waarop ondermeer is aangegeven welke onderzoeken plaats dienen te vinden voor een ontheffing op grond van de Ffw. Een aantal onderzoeken is in onderhavige geval niet verricht.
2.6. Ingevolge artikel 75, Ffw, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden.
2. Indien een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid strekt tot uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, kan de vrijstelling bij ministeriële regeling worden verleend.
3. Onze Minister kan, voor zover niet overeenkomstig artikel 68 van deze wet door gedeputeerde staten ontheffing is of kan worden verleend, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18, 50, 51, 52, 53, 58, 59, tweede lid, 64, tweede lid, en 72, vijfde lid.
4. Vrijstellingen en ontheffingen worden tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
5. Onverminderd het vierde lid, worden voor soorten genoemd in bijlage IV van de richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206), voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat:
a. ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;
b. teneinde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal van bij die maatregel aan te wijzen soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben of,
c. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
6. Vrijstellingen kunnen in ieder geval verschillend worden vastgesteld naar gelang de soorten of categorieën van soorten en handelingen welke de vrijstelling betreffen. Voorts kan onderscheid worden gemaakt naar wilde of gekweekte planten of producten van die planten, en naar wilde of gefokte dieren dan wel eieren, nesten of producten van die dieren.
2.7. Door verweerder en de gemeente Heemstede is allereerst opgeworpen dat beide verzoekers in de aanhangige bezwarenprocedure niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Awb kunnen worden aangemerkt, hetgeen toewijzing van hun verzoek om een voorlopige voorziening in de weg zou staan. Daarbij is met betrekking tot de verzoekers [verzoeker] - kort gezegd - aangevoerd dat zij zich, in het kader van de in geding zijnde ontheffingsverlening ingevolge de Ffw niet onderscheiden van andere inwoners van Heemstede. Ten aanzien van verzoekster is betoogd dat, zolang de statutaire doelstelling onbekend is, er van wordt uitgegaan dat zij niet rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen door de verleende ontheffing.
2.8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn beide verzoekers in de bezwarenprocedure als belanghebbende aan te merken. Nu de verzoekers [verzoeker], gelet op de betrekkelijk geringe afstand van hun perceel ten opzichte van het Paardenlandje, als omwonende kunnen worden gezien van het perceel, waarop de Ffw-ontheffing betrekking heeft, kan de onderhavige besluitvorming dienaangaande van invloed zijn op hun woon-/leefomgeving. Daarmee kan dan ook hun persoonlijk belang aan de orde zijn.
2.9. Gelet op de statutaire doelstelling van verzoekster, welke uit andere procedures bij de voorzieningenrechter bekend is, kan worden geconcludeerd dat ook haar belang in het geding kan komen.
2.10. Door de gemeente Heemstede is ter zitting voorts nog aangevoerd dat verzoekers geen spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening kunnen hebben. In dat verband is verwezen naar de stand van zaken met betrekking tot de bouw- en kapvoornemens op en bij het Paardenlandje. Voormeld standpunt van de gemeente Heemstede kan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, reeds daarom al niet worden gevolgd, nu de werkzaamheden voor de bouw van een wasserij op het Paardenlandje al aan de gang zijn en dat onder meer in dat verband juist een ontheffing ingevolge de Ffw is gevraagd.
2.11. Ten aanzien van de verleende ontheffing overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Vastgesteld moet worden dat een ontheffing ingevolge de Ffw is verleend voor bepaalde beschermde soorten fauna en flora voor een bepaald gebied. In geschil is derhalve of verweerder onderhavige ontheffing mocht verlenen.
2.12. Ter zitting heeft verweerder gesteld, hetgeen niet betwist is, dat artikel 75, vijfde lid, Ffw hier niet aan de orde is. Hierdoor kunnen aan het onderzoek minder zwaardere eisen worden gesteld dan in het kader van een ontheffing op grond van eerder genoemd artikellid, waarbij mede van belang is dat onderhavige ontheffing niet geldt voor het doden van dieren. Evenmin is betwist, het standpunt van verweerder dat de gele anemoon niet als beschermd soort in het kader van de Ffw is aangewezen.
2.13. Van belang is voorshands de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van artikel 75, vierde lid, Ffw vrijstellingen en ontheffingen, behalve om andere redenen die in dat artikel zijn genoemd en hier niet aan de orde zijn, mag verlenen indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers in dit verband geen specifieke bezwaren hebben ingediend. Gesteld noch gebleken is dat door de verleende ontheffing aan de daarin genoemde flora en fauna afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Verzoekers staan op het standpunt dat in onderhavig gebied onvoldoende onderzoek is verricht en dat sprake is van meer beschermde soorten. Dit is in deze procedure niet aan de orde. Beoordeling daarvan zou betekenen dat de voorzieningenrechter buiten de grenzen van dit geschil treedt. Indien, zoals verzoekers stellen, sprake zou zijn van meer beschermde soorten dan ligt het op hun weg, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, om ter zake handhaving aan verweerder te vragen dan wel dit in het kader van bijvoorbeeld een planologische procedure aan de orde te stellen.
2.14. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid, onderhavige ontheffing kunnen verlenen.
2.15. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden zodat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding bestaat. Mitsdien dienen de verzoeken te worden afgewezen.
2.16. Er bestaat geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.E. Willems, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op :
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.