ECLI:NL:RBHAA:2004:AO7025

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
94004 - HA ZA 03-817
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door advocaat en reconventionele vordering wegens beroepsfout

In deze zaak vordert een strafrechtadvocaat, handelend onder de naam Advocatenkantoor, betaling van een schadevergoeding van de vrijgesproken verdachte, die in een andere zaak is veroordeeld wegens meineed. De advocaat stelt dat de verdachte een bedrag van € 6.078,- heeft ontvangen van de Staat ten titel van kostenvergoeding, en vordert daarnaast wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De verdachte vordert in reconventie schadevergoeding wegens een beroepsfout van de advocaat, die zou hebben geleid tot een dag in voorlopige hechtenis en een onvoorwaardelijke straf. De rechtbank heeft de vordering in conventie gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 3.394,28, en de vordering in reconventie afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de advocaat niet kan terugvorderen van de verdachte, omdat deze niet verantwoordelijk is voor de meinedige verklaring die hij heeft afgelegd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Zaaknr/rolnr: 94004/HA ZA03-817
Vonnisdatum: 7 april 2004
713
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE HAARLEM,
ENKELVOUDIGE KAMER,
in de zaak van:
[eiser],
handelend onder de naam Advocatenkantoor [naam eiser],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
procureur mr. M.R.H. Meijer,
-- tegen --
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procureur mr. W.T. Doyer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] respectievelijk [gedaagde].
1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het grif-fiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
- het exploot van dagvaarding van 1 juli 2003 met 4 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie met 1 productie;
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie met 1 productie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit ge-ding het volgende vast:
a. [eiser] heeft in de periode van mei 1998 tot en met juni 2000 [gedaagde] bijgestaan in een strafzaak in verband met de verdenking van handel in beschermde dier-soorten.
b. [eiser] verleende eveneens bijstand in de strafzaak tegen de mede-verdachte van [gedaagde].
c. Op 7 januari 1999 heeft [eiser] aan [gedaagde] een nota ad f 2.350,- (incl. omzetbe-lasting) doen toekomen. [gedaagde] heeft deze nota betaald.
d. Mr. M. van Strien (hierna verder aangeduid als: Van Strien) heeft medio 2000 aan [eiser] verzocht om het dossier van [gedaagde] aan haar te verstrekken opdat zij de behandeling van de strafzaak kon overnemen. [eiser] heeft vervolgens aan Van Strien een eindafrekening, gedateerd 5 juli 2000, doen toekomen. Op die factuur maakt het honorarium een bedrag van f 7.545,- uit. Inclusief verschotten, reiskos-ten en omzetbelasting en na verrekening van het reeds door [gedaagde] betaalde be-drag, is het eindbedrag van de factuur f 7.480,34. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van Van Strien, heeft [eiser] op 7 juli 2000 een urenspecifica-tie doen toekomen van het gedeclareerde honorarium van f 7.545,-.
e. [gedaagde] heeft op 23 juli 2000 aan [eiser] het volgende schrijven doen toekomen:
Naar aanleiding van uw nota d.d. 5 juli 2000, deel ik U het volgende mede.
In ons eerste telefoongesprek met betrekking tot mijn verdediging, hebben wij afgesproken dat U mij zou bijstaan tot het hoger beroep.
Dit voor een bedrag van fl. 2000,-.
In uw brief van 5 juli heeft U het over een voorschotnota nr. 3003272. Het enige wat ik van U heb gekregen is een declaratie van 7 januari 1999 met factuur nr.: W 9901165 voor fl. 2.350,- (incl. B.T.W.), nooit een voorschotnota.
Nadat U mij had opgeroepen om in de hoger beroepzaak voor de [derde] te getuigen en ik tij-dens deze zaak in hechtenis werd genomen wegens mogelijke meineed, heb ik U ontheven van uw taak om mij nog verder bij te staan.
Dit omdat ik zeer ontevreden was over de gehele gang van zaken en vooral om bovenstaande situatie.
Groot was dan ook mij verbazing dat U mij daarop een rekening toestuurde van fl. 7545,-, om-dat wij dit bedrag nimmer hebben afgesproken.
Hier ga ik dan ook zeker niet mee akkoord.
f. [eiser] en Van Strien hebben vervolgens een akkoord bereikt, onder meer inhou-dende dat [eiser] het dossier zou verstrekken zonder dat de nota was voldaan en dat bij vrijspraak van [gedaagde] Van Strien de nota van [eiser] zou declareren in een verzoekschrift ex art. 591a Sv. [gedaagde] is met dit voorstel akkoord gegaan.
g. Naar aanleiding van de vrijspraak in hoger beroep in de zaak die tegen [gedaagde] aanhangig was, heeft [eiser] op verzoek van Van Strien in september 2001 een nieuwe urenverantwoording aan laatstgenoemde doen toekomen.
h. Van Strien heeft bij schrijven van 16 augustus 2002 aan [eiser] meegedeeld dat [gedaagde] door een uitspraak van het Gerechtshof ten titel van kostenvergoeding een bedrag ad € 6.078,- heeft ontvangen.
i. [gedaagde] is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veroordeeld wegens het als getuige afleggen van een meinedige verklaring in de zaak tegen de medeverdachte.
3. De vordering in conventie
3.1 [eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van een bedrag van € 6.856,-, te vermeerderen met de wettelijke rente van 10% over € 6.078,- vanaf 16 augustus 2002 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2 [eiser] legt tegen de achtergrond van de hiervoor gememoreerde feiten aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] een bedrag ad € 6.078,- van de Staat heeft ont-vangen ten titel van gemaakte kosten ten behoeve van [eiser]. Voorts vordert [eiser] over die som de samengestelde wettelijke rente die verschuldigd is over handels-crediteuren alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 780,-.
4. De vordering in reconventie
4.1 In reconventie vordert [gedaagde] veroordeling van [eiser] tot betaling van de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2003 tot aan de dag der alge-hele voldoening.
4.2 [gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiser] een beroepsfout heeft gemaakt ten gevolge waarvan [gedaagde] een dag in voorlopige hechtenis heeft gezeten alsmede een onvoorwaardelijke straf heeft opgelegd gekregen. Voorts heeft hij advo-caatkosten moeten maken in verband met de strafzaak voor meineed, welke kosten [gedaagde] niet vergoed heeft gekregen. Ten slotte wordt [gedaagde] door de veroordeling gehinderd in het maatschappelijk verkeer ten gevolge waarvan hij eveneens schade lijdt.
5. Het verweer in conventie en in reconventie
Partijen hebben elkaars vorderingen over en weer bestreden. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van de geschillen nader worden ingegaan.
6. Beoordeling van de geschillen
In conventie
6.1 De vordering in conventie zal tot het bedrag van de factuur van [eiser] ad f 7.480,- (€ 3.394,28) worden toegewezen. Immers, [eiser] heeft niet-weersproken gesteld dat met Van Strien de afspraak is gemaakt dat zijn nota bij vrijspraak van [gedaagde] gede-clareerd zou worden in een verzoekschrift ex artikel 591a Sv alsmede dat deze af-spraak door [gedaagde] was geaccordeerd. Uit het samenstel van de door partijen aange-voerde feiten en omstandigheden volgt dat bij die afspraak is gedoeld op [eiser] nota van 5 juli 2000. Dat [eiser] vervolgens op 26 september 2001 een urenspecificatie leidend tot een ander, hoger, bedrag aan Van Strien heeft doen toekomen, doet aan vo-renstaande afspraak dan ook niet af. Dit laatste geldt evenzeer voor de door [eiser] aangevoerde omstandigheid dat hij de eerstbedoelde nota had gematigd in verband de slechte afloop van de zaak en het niet tevreden zijn van [gedaagde] over zijn dienstverle-ning. Het meerdere door [eiser] gevorderde zal derhalve worden afgewezen.
6.2 Aan het vorenstaande doet niet af dat [gedaagde] van de Staat een vergoeding voor advocaatkosten heeft ontvangen ad € 6.078,-. Dat [eiser] - middels zijn urenopgave aan Van Strien - kennelijk een bedrag aan de Staat heeft doen declareren dat aanzien-lijk hoger was dan hetgeen hij feitelijk aan [gedaagde] in rekening had gebracht, vormt geen deugdelijke grondslag om het teveel door [gedaagde] ontvangene op hem te verha-len. Opmerking verdient in dit verband dat ook [eiser] kennelijk niet voornemens was om van het thans door hem gevorderde bedrag het door de Staat onverschuldigd aan [gedaagde] betaalde gedeelte alsnog aan de Staat af te dragen, evenmin als - zoveel is wel duidelijk - [gedaagde] dat van plan is. [eiser]' stelling dat het niet de bedoeling van artikel 591a Sv kan zijn om een verdachte na een vrijspraak in een financieel betere positie te brengen moge juist zijn, hij verliest daarbij evenwel uit het oog dat zulks ook voor de advocaat van een verdachte geldt.
6.3 [eiser] heeft voorts gevorderd de samengestelde wettelijke rente die verschuldigd is over handelscrediteuren ad 10% op jaarbasis. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] aldus dat hij de wettelijke rente bij handelsovereenkomsten (artikel 6:119a BW) heeft bedoeld. Laatstbedoelde regeling is eerst ingegaan op 1 december 2002 en geldt slechts ten aanzien van overeenkomsten die daarna zijn ingegaan. De wettelijke rente bij handelsovereenkomsten vindt derhalve geen toepassing ten aan-zien van deze overeenkomst, die reeds is gesloten in 1998. Over het toe te wijzen deel van de vordering zal [gedaagde] derhalve de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW leden 1 en 2 verschuldigd zijn.
6.4 Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] op 16 augustus 2002 in verzuim is geraakt omdat door hem op die datum klip en klaar is geweigerd om tot betaling van het door [gedaagde] ontvangen bedrag over te gaan. Nu [gedaagde] geen verweer op dit punt heeft gevoerd, zal de ingangsdatum van de rente worden toegewezen als gevorderd.
6.5 [eiser] heeft voorts een bedrag aan buitengerechtelijke (incasso)kosten gevorderd.
De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel) herhaalde aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
[eiser] heeft wel gesteld dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, maar nagelaten is een omschrijving te geven van de verrichtingen in het onderhavige geval, anders dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak.
Derhalve dient er van te worden uitgegaan, dat vóór de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Die kosten moeten worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden af-gewezen.
6.6 Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna te melden.
In reconventie
6.7 De vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen. Daartoe wordt overwogen dat gesteld noch gebleken is dat [eiser] [gedaagde] tot het afleggen van een meinedige ver-klaring heeft aangezet. [gedaagde] heeft niet bestreden dat hij, zoals wettelijk voorge-schreven, ter gelegenheid van de strafzitting door de rechter uitdrukkelijk is gewezen op zijn verschoningsrecht alsmede dat hij gehouden was om de waarheid te verklaren. Het afleggen van een meinedige verklaring betreft dan ook het eigen onrechtmatig ge-drag van [gedaagde], waarvan hij de gevolgen niet op zijn toenmalige raadsman kan ver-halen.
6.8 [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskos-ten.
7. Beslissing
De rechtbank:
in conventie:
7.1 Veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 3.394,28 (drieduizend driehonderd vierennegentig en 28/100 euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2002 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.2 Compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
7.3 Wijst af het anders of meer gevorderde.
in reconventie:
7.4 Wijst de vordering af.
7.5 Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op nihil aan verschotten en € 390,- aan salaris voor de procureur.
in conventie en in reconventie:
7.6 Verklaart dit vonnis voor wat betreft het onder 7.1 en 7.6 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, lid van voormelde kamer, en in het open-baar uitgesproken ter terechtzitting van 7 april 2004, in tegenwoordigheid van de grif-fier.