ECLI:NL:RBHAA:2004:AO6279

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/030379-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Tel
  • mrs. De Jong-Overtoom
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van moord door dochter en vriend

Op 25 maart 2004 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met haar vriend haar moeder heeft vermoord. De verdachte, die samen met haar vriend bij haar moeder inwoonde, verkeerde in een slechte financiële situatie en leefde van het geld van haar moeder. De verstandhouding tussen de verdachte en haar moeder was zeer slecht, wat leidde tot het voornemen om de moeder om het leven te brengen. Op 19 mei 2003 hebben de verdachte en haar vriend de moeder verwurgd, waarna ze het lichaam in stukken hebben gezaagd en geprobeerd hebben het bewijs te verdoezelen door het stoffelijk overschot te verbergen en geld van de rekening van de moeder op te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit, namelijk moord, wettig en overtuigend bewezen acht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische toestand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij is overwogen dat het feit haar slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/030379-03
Uitspraakdatum: 25 maart 2004
Tegenspraak, na aanhouding verschenen
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 maart 2004 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, P.I.V. HvB Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
PRIMAIR:
zij op of omstreeks 19 mei 2003, in elk geval in of omstreeks de periode van 12 mei 2003 tot en met 3 juni 2003, te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met de/een hand(en) de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt en/of dicht gedrukt gehouden en/of een (broek)riem (strak) aangebracht rond de nek en keel van die [slachtoffer] en (vervolgens) genoemde riem (strak) aangetrokken en/of aangetrokken gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
SUBSIDIAIR:
[medeverdachte] op of omstreeks 19 mei 2003 in elk geval in of omstreeks de periode van 12 mei 2003 tot en met 3 juni 2003 te Beverwijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met de/een hand(en) de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt en/of dicht gedrukt gehouden en/of een (broek)riem (strak) aangebracht rond de nek en keel van die [slachtoffer] en (vervolgens) genoemde riem (strak) aangetrokken en/of aangetrokken gehouden tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 mei 2003 in elk geval in of omstreeks de periode van 12 mei 2003 tot en met 3 juni 2003 te Beverwijk opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door terwijl zij in de deur opening
van de (slaap)kamer van die [slachtoffer] stond die [medeverdachte] toen daar niet heeft tegen gehouden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat:
zij op 19 mei 2003 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft haar mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een hand de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt en dicht gedrukt gehouden en/of vervolgens een broekriem aangebracht rond de nek en keel van die [slachtoffer] en genoemde riem strak aangetrokken en aangetrokken gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring
De rechtbank acht niet alleen het opzet op de dood van [slachtoffer], maar ook het daaraan voorafgaande kalm beraad en rustig overleg bewezen en wel op grond van de navolgende overweging.
Verdachte en haar partner, medeverdachte [medeverdachte], hebben meerdere keren met elkaar gesproken over het doodmaken van haar moeder, [slachtoffer]. Er was voor hen geen andere oplossing dan dat [slachtoffer], met wie zij onder één dak samenwoonden, dood moest. De verklaringen die verdachte en haar medeverdachte hieromtrent hebben afgelegd zijn - ook op onderdelen - consistent. Dat het niet louter een gedachte was, een idee, zoals ter zitting is gesuggereerd, maar dat verdachte en haar medeverdachte daadwerkelijk gezamenlijk het plan hadden opgevat [slachtoffer] te doden, blijkt uit het navolgende.
[medeverdachte] heeft in de loop van de bewuste maandag waarop [slachtoffer] is omgebracht een bij inname gevaarlijke vloeistof, foto-ontwikkelaar, met de thee van [slachtoffer] vermengd. Verdachte wist hiervan en het was hun beider bedoeling dat [slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden. Verdachte en [medeverdachte] hebben vervolgens de woning verlaten.
Toen verdachte en [medeverdachte] een paar uur later in de woning terugkeerden bleek hen, uit het feit dat het die ochtend gekochte vlees uit de keuken was verdwenen, dat [slachtoffer] nog leefde. Vervolgens heeft [medeverdachte] haar door verwurging gedood, waarbij verdachte, gedeeltelijk aanwezig is geweest. Gelet op het voorgaande moet het wurgen van [slachtoffer] derhalve worden gezien als de uitvoering van het bij verdachte en [medeverdachte] bestaande voornemen om haar om te brengen.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
primair: medeplegen van moord.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de aldaar besproken rapportages, te weten:
- de consultbrief van de Forensisch Psychiatrische Dienst Alkmaar, op 19 juni 2003 opgesteld door J.C.O.M. Woestenburg, forensisch psychiater, en
- het rapport van de Psychiatrische Observatiekliniek Pieter Baan Centrum, opgesteld door J.B. Seinen, psycholoog en E.A. Boorsma, arts-assistent psychiatrie (in samenwerking met J. Loerakker, psychiater) van 27 februari 2004,
is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met haar vriend haar moeder om het leven gebracht. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan moord, wat algemeen beschouwd wordt als het ernstigste commune misdrijf.
Verdachte woonde samen met haar medeverdachte bij het slachtoffer in huis. Het slachtoffer verkeerde in een slechte lichamelijke conditie en was in die zin afhankelijk van haar omgeving. Verdachte en haar partner leefden van het geld van het slachtoffer bij gebrek aan eigen inkomsten. De verstandhouding tussen moeder enerzijds en dochter en partner anderzijds was zeer slecht. Op enig moment is bij verdachte en haar medeverdachte het voornemen ontstaan om moeder om het leven te brengen en uiteindelijk is zij door verwurging om het leven gebracht. Verdachte en haar vriend hebben getracht om ontdekking van dit feit te voorkomen, door het stoffelijk overschot in stukken te zagen, waarna ze samen de diverse lichaamsdelen in vuilcontainers hebben gedumpt en het hoofd hebben begraven. Voorts hebben verdachte en haar medever-dachte het laatste geld van de rekening van het slachtoffer opgenomen en zijn ze gevlucht naar een ander deel van Nederland. Door het plegen van dit grove misdrijf is de rechtsorde in hoge mate geschokt.
Verdachte en haar medeverdachte zijn onderzocht in het Pieter Baan Centrum. Uit het over verdachte opgestelde rapport van 27 februari 2004 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van scheefgroei in de persoonlijkheid in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en theatrale trekken. De gewetensfunctie is lacunair. Spijtgevoelens ontbreken. Het alcoholgebruik van verdachte heeft de vorm van een alcoholafhankelijkheid aangenomen. Diep in haar persoonlijkheid liggen sterk verdrongen gevoelens van haat jegens haar moeder, die haar als kind heeft verwaarloosd en niet in bescherming heeft genomen tegen het seksueel misbruik door haar vader. Voornoemde deskundigen van deze observatiekliniek hebben in het voornoemde rapport geconcludeerd, dat verdachte ten tijde van het plegen van het haar tenlastegelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest haar wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Zij concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van het haar ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling harer geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - haar slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en houdt daarmee rekening bij het bepalen van de straf.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een die vrijheidsbeneming van langere duur medebrengt, dient te worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.
vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als
bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechte-nis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Tel, voorzitter,
mrs. De Jong-Overtoom en Van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Trommelen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2004.