ECLI:NL:RBHAA:2004:AO3290

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-1223
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
  • D. Samkalden
  • A.W. Duijkersloot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep inzake aanwijzing natuurgebied en subsidiemogelijkheden

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. L.J. Smale, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, waarbij het Gebiedsplan Noord-Holland Midden Oost is vastgesteld. De rechtbank heeft op 5 februari 2004 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de ontvankelijkheid van het beroep centraal stond. De eisers stelden dat zij belanghebbenden zijn bij de aanwijzing van een gebied als natuurgebied, omdat zij in aanmerking zouden willen komen voor subsidies op basis van de Subsidieregelingen (Agrarisch) Natuurbeheer. De rechtbank oordeelde echter dat eisers geen aanspraak konden maken op deze subsidiemogelijkheden, omdat zij geen eigenaar, gebruiker of beheerder zijn van het gebied dat zij in hun beroep aanvoerden. De rechtbank concludeerde dat eisers derhalve geen rechtstreeks belang hadden bij het besluit tot aanwijzing van het gebied, en dat zij daarom niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt volgens artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep werd om deze reden niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M. Hekelaar als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

reg. nr: Awb 03 - 1223
uitspraakdatum: 5 februari 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. L.J. Smale, advocaat te Amsterdam,
-- tegen --
het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 12 november 2002 heeft verweerder het Gebiedsplan Noord-Holland Midden Oost vastgesteld. Het besluit is, onder meer in de Staatscourant, gepubliceerd op 5 juni 2003 en heeft ter inzage gelegen gedurende de periode van 6 juni tot 18 juni 2003.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 16 juli 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 januari 2004, alwaar eisers zijn verschenen bij hun voornoemde gemachtigde en eisers [naam eiser] en [naam eiser] in persoon.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. de Groot en ing. A.R. Lenis, beiden ambtenaar bij de Provincie Noord-Holland.
2. Overwegingen
2.1. Op 20 december 1999 heeft de staatssecretaris van Landbouw Natuurbeheer en Visserij besloten een nieuwe subsidieregeling in het leven te roepen voor natuur- en landschapsbeheer, genaamd Programma Beheer (Stcrt. 29 december 1999, nr. 252).
Deze regeling bestaat uit twee subsidieregelingen, te weten de Subsidieregeling Natuurbeheer en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer.
In de regelingen is bepaald dat er ten behoeve van de uitvoering natuurgebiedsplannen respectievelijk beheersgebiedsplannen vastgesteld worden.
Deze gebiedsplannen worden vastgesteld bij besluit van gedeputeerde staten van de provincie waarin het desbetreffende gebied is gelegen.
In beide regelingen is bepaald dat op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een gebiedsplan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, van toepassing is.
2.2. Op 15 januari 2002 heeft verweerder het ontwerp van het gebiedsplan Noord-Holland Midden Oost vastgesteld. Het ontwerp van het plan heeft op grond van afdeling 3.5 Awb ter visie gelegen van 1 februari 2002 tot en met 1 maart 2002.
Bij de publicatie van de definitieve vaststelling van het gebiedsplan, het thans bestreden besluit, heeft verweerder in de beroepsclausule vermeld dat een ieder die bedenkingen heeft ingediend tegen het ontwerp beroep kan instellen.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers niet in hun beroep kunnen worden ontvangen omdat zij geen bedenkingen tegen het ontwerp van het gebiedsplan hebben ingediend. Verweerder heeft deze beperking van de kring van beroepsgerechtigden aangebracht in analogie met de bepaling van artikel 20.1 Wet milieubeheer, onder de overweging dat het openstellen van de beroepsprocedure voor een brede kring van belanghebbenden het doel van de in casu doorlopen uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure miskent.
2.4. De rechtbank volgt dit standpunt niet.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, onder d, Awb kan het maken van bezwaar alvorens beroep in te kunnen stellen achterwege blijven indien het besluit is voorbereid met toepassing van een van de in afdeling 3.5 geregelde procedures. Voor de door verweerder gestelde eis dat in dat geval tegen het ontwerp-besluit bedenkingen hadden moeten zijn ingediend alvorens beroep in te kunnen stellen, is noch in de Awb, noch in de betreffende regelingen steun te vinden. Voor een analoge toepassing van bepalingen van de Wet milieubeheer biedt de Awb geen ruimte.
2.5. Vervolgens ziet de rechtbank zich in het kader van de ontvankelijkheid van het beroep geplaatst voor de vraag of eisers, gelet op artikel 1:2 van de Awb, belanghebbenden zijn bij een besluit tot het al dan niet opnemen van een perceel in het gebiedsplan. Blijkens het beroepschrift gaat het daarbij om de locatie aan de Westerweg in Purmerend waar een manege is beoogd. Ter zitting is weliswaar naar voren gebracht dat het tevens zou gaan om de eigen percelen van eisers, die ten opzichte van de beoogde manege-locatie gelegen zijn aan de overzijde van de Westerweg, maar in het beroepschrift noch in de overige gedingstukken zijn daarvoor aanknopingspunten te vinden.
Uit de subsidieregelingen in samenhang met het bestreden besluit blijkt dat een aanwijzing ten doel heeft aan eigenaars, dan wel gebruikers van grond gelegen in de aangewezen gebieden, de mogelijkheid te bieden om, op vrijwillige basis, subsidie aan te vragen ten behoeve van het beheer en de instandhouding van voor dat gebied gegeven natuur- en landschapsdoelstellingen.
Dit leidt ertoe dat het niet aanwijzen als natuurgebied alleen gevolgen heeft voor eisers indien zij in aanmerking kunnen komen voor subsidie ingevolge eerdergenoemde regelingen. Eisers zijn geen eigenaar, gebruiker of beheerder van het gebied, waarvan zij aanwijzing hebben verzocht, en kunnen om die reden reeds geen aanspraak maken op de geboden subsidiemogelijkheden. Bij (een besluit tot) aanwijzing van het gebied als natuurgebied als bedoeld in de betreffende regeling hebben zij dan ook geen rechtstreeks belang, zodat eisers niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Awb kunnen worden aangemerkt. Het beroep is, gelet op artikel 8:1 Awb, om die reden niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter en mrs. D. Samkalden en A.W. Duijkersloot, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar als griffier
en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2004
in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.