ECLI:NL:RBHAA:2003:BP2656

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 juli 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/001011-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van Zaltbommel
  • mrs. Van Buitenen
  • mr. Van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne door een koerier met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 10 juli 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in Iran en thans gedetineerd in Detentie Centrum Zeist, verklaarde dat zij niet op de hoogte was van de cocaïne die in haar koffer was verborgen. Tijdens de zitting heeft haar raadsman betoogd dat er geen sprake was van opzet, ook niet in de voorwaardelijke variant. De verdachte had een koffer gekregen van een man die zij kort daarvoor had leren kennen op Sint Maarten. Deze man had haar een vliegticket en zakgeld gegeven voor een vakantie die hij had georganiseerd. De verdachte voelde dat de koffer zwaarder was dan verwacht, maar heeft deze niet nader onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat er een verdovend middel in de koffer zou zitten. De rechtbank achtte het voorwaardelijk opzet bewezen en oordeelde dat de verdachte op 8 mei 2003 te Schiphol opzettelijk ongeveer 15.705,5 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar kwetsbare en naïeve persoonlijkheid, en besloot af te wijken van de gebruikelijke straffen voor dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/001011-03
Uitspraakdatum: 10 juli 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 juni 2003 en 10 juli 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te ([postcode]), [woonplaats] [adres],
thans gedetineerd in Detentie Centrum Zeist, locatie vrouwen, te Soesterberg.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 08 mei 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 15.705,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
3.1 Bewijsoverweging
De verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat er in de onder haar in beslag genomen koffer een hoeveelheid (van bijna zestien kilo) cocaïne was verborgen. De raadsman van verdachte heeft ter zitting bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde, omdat dientengevolge geen sprake is geweest van opzet, ook niet in de voorwaardelijke variant.
Tijdens het verhoor op de vordering tot inbewaringstelling voor de rechter-commissaris en ter terechtzitting, heeft verdachte onder andere verklaard dat zij op Sint Maarten een koffer heeft gekregen van ene [bijnaam], een man die ze één maand daarvoor tijdens het uitgaan heeft leren kennen. Hij heeft haar als cadeautje een vliegticket gegeven en haar zakgeld gegeven om mee te nemen op een vakantie die híj volledig heeft georganiseerd en betaald.
Een voor verdachte onbekende reisgenote annuleerde op het laatste moment de reis naar Sint Maarten, eerst twee dagen voor vertrek van verdachte is [bijnaam] naar Sint Maarten gekomen en ondanks eerdere beloftes is hij niet samen met verdachte terug naar Nederland gereisd. Een kwartier voor het inchecken kreeg ze een door [bijnaam] ingepakte koffer mee welke ze eigenlijk te zwaar vond aanvoelen, maar welke ze desondanks níet nader heeft onderzocht.
Door onder deze omstandigheden over te gaan tot het meenemen van een koffer, en overigens zonder deze zelf te onderzoeken, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich in die koffer een verdovend middel zou bevinden, zoals ook inderdaad het geval bleek te zijn.
Aldus heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een stof bevattende cocaïne.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat verdachte geen opzet op de invoer van cocaïne binnen Nederland heeft gehad.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
zij op 8 mei 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 15.705,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het door drs. C.P.M. Willemse, psycholoog - psychotherapeut bij de Maatschap voor Eerstelijnspsychologie en Psychotherapie (MSPEP) te Hellevoetsluis, uitgebrachte rapport d.d. 30 mei 2003 is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en -duur heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 15.705,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarvan met name verdachtes levensgeschiedenis en haar kwetsbare en naïeve persoonlijkheid, ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd, alsook om een gedeelte daarvan in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het voorwaardelijk deel dient er tevens toe verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZESENDERTIG MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TWAALF MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Zaltbommel, voorzitter,
mrs. Van Buitenen en Van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Brok,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juli 2003.