1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het grif-fiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
? het in de onderhavige zaak op 10 december 2002 gewezen tussenvonnis alsmede de in dat vonnis genoemde stukken;
? de ter griffie ontvangen akte na tussenvonnis d.d. 6 februari 2003 van H-B;
? de ter griffie ontvangen brief van mr. Van Rhijn d.d. 13 februari 2003, met als bijlage statistische informatie van het CBS;
? de ter griffie ontvangen brief van mr. Jansen d.d. 18 februari 2003, met als bijlage een exemplaar van het rapport van Van Dalen & Van der Eijk d.d. 29 december 2000;
? het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 20 februari 2003.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast teneinde onder meer het overleg te voeren dat in artikel 221 (oud) Rv in geval van de benoeming van (een) deskundige(n) is voorgeschreven.
2.2 Ter comparitie hebben partijen ingestemd met de benoeming van de neuroloog dr. J. Vos als (enige) deskundige. Voorts is Noordhollandsche akkoord gegaan met het door H-B gedane voorstel tot wijziging van vraag 4. van de in het tussenvonnis onder 5.6 voorgestelde vraagstelling. Tevens hebben partijen verklaard zich voor het overige met deze vraagstelling te kunnen verenigen.
2.3 De rechtbank zal hierna met inachtneming van het vorenstaande een deskundigenon-derzoek naar het door H-B gestelde letsel gelasten. Gelet op artikel 223 lid 2 (oud) Rv zal daarbij worden bepaald dat H-B vooralsnog met de kosten van dit onderzoek dient te worden belast.
2.4 Met het oog op een mogelijkerwijs te gelasten deskundigenonderzoek naar de arbeidsvermogensschade bepaalt de rechtbank voorts dat partijen zich in de door hen te nemen conclusie of akte na het medisch deskundigenbericht tevens nader kunnen uitlaten over de vraag of H-B, in het geval dat de met haar echtgenoot gedreven on-derneming niet levensvatbaar zou zijn, voor een dienstverband bij een andere werkge-ver zou hebben gekozen. Ook kunnen partijen zich in deze conclusie of akte nader uitlaten over de in voormeld tussenvonnis onder 5.17 verwoorde aannames. H-B zal haar stellingen daarover kunnen preciseren indien zij daartoe op basis van het medisch deskundigenbericht aanleiding ziet.
2.5 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 Beveelt een onderzoek door na te noemen deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Heeft H-B ten gevolge van de aanrijding op 18 maart 1997 letsel opgelopen, en zo ja waaruit bestond dit letsel?
Indien vraag 1. bevestigend wordt beantwoord:
2. Hoe is het beloop van de behandeling tot nu geweest en wat is daarvan het resul-taat?
3. Welke klachten en afwijkingen heeft H-B thans als gevolg van de aanrijding?
4. Zijn er klachten en symptomen die reeds vóór het ongeval bestonden of op enig moment zouden zijn ontstaan als het ongeval betrokkene niet was overkomen? Zo ja, welke en in welke mate? Wilt u bij het beantwoorden van deze vraag in het bij-zonder aandacht schenken aan de omstandigheid dat H-B reeds voor het ongeval heeft gekampt met nekklachten, waarbij zij ook last had van tintelingen in de lin-kerhand en vingers, hoofdpijn en pijn in beide schouders, alsmede met oogklach-ten.
5. Is er thans naar uw mening sprake van een eindtoestand? Zo ja, per wanneer? In-dien u van mening bent dat er nog geen sprake is van een eindtoestand, wanneer verwacht u deze dan?
6. Is er sprake van blijvende invaliditeit? Zo ja, op welk percentage functieverlies wordt deze door u gewaardeerd, bij voorkeur volgens de AMA-richtlijnen, meest recente druk, en de NVvN-richtlijnen?
7. Welke beperkingen bestaan er als gevolg van de afwijkingen voor het functioneren van betrokkene? Kunt u een onderscheid maken tussen:
a. activiteiten in het algemeen dagelijks leven;
b. beroepsmatige werkzaamheden;
c. bezigheden in het huishouden;
d. hobby, sport en recreatie;
8. Hoe acht u de prognose?
9. Zijn er nog therapeutische suggesties?
10. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, welke in het kader van deze procedure van belang kunnen zijn?
3.2 Benoemt tot deskundige: dr. J. Vos, als neuroloog verbonden aan het
Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam,
Postbus 9243
1006 AE AMSTERDAM
3.3 Bepaalt dat de deskundige zelfstandig het onderzoek zal verrichten en daartoe zo spoedig mogelijk zal overgaan op een door deze in overleg met partijen te bepalen tijdstip en plaats.
3.4 Verstaat dat de deskundige partijen bij het onderzoek in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen; indien tenminste één partij dat wenst, zal de deskundige partijen daartoe ook mondeling horen.
3.5 Bepaalt dat de deskundige in het rapport zal vermelden dat aan het hiervoor genoemde voorschrift is voldaan, zulks met vermelding van de inhoud van de eventuele opmer-kingen en verzoeken.
3.6 Bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, met redenen omkleed en ondertekend bericht uiterlijk vier maanden na de uitspraak van dit vonnis ter griffie van deze recht-bank zal inleveren.
3.7 Bepaalt dat deze zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van burgerlijke zaken van deze rechtbank op de vierde woensdag na de dag waarop het bericht ter griffie is ingeleverd, waarna H-B en vervolgens Noordhollandsche zich bij akte of conclusie kunnen uitlaten over dit be-richt alsmede over het hiervoor onder 2.4 bepaalde.
3.8 Bepaalt dat de griffier van deze rechtbank de deskundige een afschrift van dit vonnis toe zal zenden.
3.9 Verzoekt de raadsvrouwe van H-B om aan de deskundige een afschrift van het procesdossier toe te zenden.
3.10 Bepaalt dat door H-B een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige ter griffie zal worden gedeponeerd, welk voorschot bij deze wordt bepaald op een door de deskundige te begroten bedrag.
3.11 Verzoekt de deskundige de kosten te begroten en deze begroting binnen drie weken aan de rechtbank en aan partijen te doen toekomen en draagt H-B op om het begrote bedrag binnen drie weken na dagtekening van de begroting ter griffie van deze recht-bank te deponeren ter verzekering van de betaling van de deskundige nadat het des-kundigenbericht is uitgebracht.
3.12 Bepaalt dat de deskundige het onderzoek niet behoeft aan te vangen alvorens bedoeld voorschot is gedeponeerd.
3.13 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Roos, lid van voormelde kamer, en in het open-baar uitgesproken ter terechtzitting van 19 maart 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.