ECLI:NL:RBHAA:2003:AO1164

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/061121-02
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Wolfs
  • mrs. Lycklama à Nijeholt
  • mr. Jochem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een minderjarige

Op 30 december 2003 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een minderjarige met een derde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Deze veroordeling volgde uit een prostitutiecontrole die werd uitgevoerd door de politie in samenwerking met een zogenaamde voorloper, een agent die zich voordeed als klant. De rechtbank oordeelde dat het optreden van de politie niet in strijd was met de wet of artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De inzet van de voorloper werd ook niet als onrechtmatig beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat de politie inbreuk had gemaakt op de privacy van de aanwezigen in de massagesalon, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon aanvoeren dat zijn privacy was geschonden, omdat hij geen rechtens te respecteren belang had bij de gestelde inbreuk op de privacy van derden.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De verdachte, als beheerder van de massagesalon, had bijgedragen aan de exploitatie van een minderjarig meisje dat seksuele handelingen verrichtte tegen betaling. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en besloot dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk kon worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, waarbij het voorwaardelijke deel niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/061121-02
Uitspraakdatum: 30 december 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 december 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging, omdat de politie in strijd met art. 8 EVRM inbreuk zou hebben gemaakt op de privacy van de aanwezigen in de massagesalon. De raadsman verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 juni 2002, gepubliceerd in Nieuwsbrief Strafrecht 2002, afl. 11, nr. 259.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het verweer miskent immers het feit dat verdachte geen beroep toekomt op de gestelde inbreuk op de privacy van derden, omdat zonder nadere toelichting niet valt in te zien in welk rechtens te respecteren belang verdachte door die vermeende inbreuk zou zijn geschaad. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het optreden van de politie zich blijkens het proces-verbaal heeft beperkt tot de algemene ruimten van de massagesalon en zich niet heeft uitgestrekt tot de privé-vertrekken. Onder die om-standigheden kan niet worden gezegd dat inbreuk is gemaakt op de privacy van de betrokken dames. Voorts merkt de rechtbank nog op dat het door de raadsman aangehaalde vonnis van de rechtbank Amsterdam door het gerechtshof is vernietigd (d.d. 2 mei 2003, zaaknr. 23-003313-02; LJN AH8539).
De raadsman heeft voorts betoogd dat de wijze van opereren met een zogenaamde voorloper, een politieagent die zich voordoet als klant, een vorm van ongeoorloofde infiltratie is en ook overigens in strijd is met de wet, omdat er op een verhoor gelijkende situatie wordt gecreëerd zonder dat de cautie is gegeven. Ook om die redenen zou het openbaar ministerie niet ontvankelijk zijn in zijn vervolging.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De betreffende politiebeambten voerden in het kader van een zogenaamd handhavingsarrangement tussen de politie en de gemeente Haarlem een prostitutiecontrole uit, waarbij werd gecontroleerd op de juiste naleving van diverse wettelijke regelingen, waaronder de Algemene plaatselijke verordening (APV) en de Wet arbeid vreemdelingen (WAV). De rechtbank stelt vast dat de politie krachtens de APV en krachtens de WAV is aangewezen als toezichthoudende instantie.
Uit het proces-verbaal blijkt dat bij twee reguliere controles, waarbij de politiebeambte bij het aanbellen het doel van zijn bezoek had aangekondigd, telkens eenzelfde dame werd aangetroffen die niet aan het werk, maar slechts op bezoek zou zijn. Daarop is een controle uitgevoerd met behulp van een zogenaamde 'voorloper', die zich eerst als politiebeambte heeft voorgesteld nadat de voor werkzaamheden beschikbare dames aan hem waren voorgesteld, om op die wijze een volledig beeld te krijgen van wie daadwerkelijk werkzaam was binnen de inrichting. Deze bijzondere controle was ook aangekondigd. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven beschreven wijze van optreden door de politie in het onderhavige geval niet in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, mede gelet op het gesloten karakter van de te controleren inrichting.
Naar aanleiding van het hierboven al aangehaalde betoog van de raadsman dat er door deze vorm van controle een op een verhoor gelijkende situatie wordt gecreëerd zonder dat de cautie is gegeven overweegt de rechtbank het volgende. De controle is uitgevoerd in het kader van toezicht, waarbij nog geen sprake was van een verdenking en derhalve evenmin van een verhoor van verdachte of van een daarop gelijkende situatie. Pas geruime tijd nadat er naar aanleiding van die laatste controle enige verdenking was ontstaan, is verdachte als zodanig gehoord. Van misbruik van de controlebevoegdheid ten behoeve van de opsporing is niet gebleken.
Gelet op het vorenoverwogene is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging. Tenslotte heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3a. Beslissing op verweren
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet wist dat het slachtoffer minderjarig was, zodat hem in die zin geen opzet verweten kan worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de redactie van artikel 250a, eerste lid, aanhef en onder 5, volgt reeds dat de voor strafbaarheid benodigde opzet niet ziet op de minderjarigheid van de ander. De wetsgeschiedenis (MvT 1996/1997, 25437, nr. 3, p. 9) is er ook duidelijk over: de leeftijd van het slachtoffer is een geobjectiveerd bestanddeel van de delictsomschrijving, zodat daaromtrent geen opzet is vereist.
3b. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze als vermeld in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage II.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig is, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich, als beheerder van een zogenoemde erotische massagesalon, samen met zijn ex-echtgenote die eigenaresse van de salon was, schuldig gemaakt aan de exploitatie van een minderjarig meisje van Bulgaarse afkomst dat in die salon tegen betaling seksuele handelingen met derden verrichtte. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte niet alleen een bijdrage geleverd aan het instandhouden van de illegaliteit binnen seksinrichtingen en de met deze vorm van criminaliteit gepaard gaande illegale activiteiten, maar heeft hij ook nagelaten een meisje van zestien jaar oud er van te weerhouden werkzaam te zijn binnen de prostitutie.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf vooralsnog niet ten uitvoer dient te worden gelegd opdat verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden een soortgelijk feit te begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 57 en 250a van het Wetboek van Strafrecht;
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het in de dagvaarding tenlastegelegde feit zoals hierboven vermeld heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde feit levert het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit op.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot twee maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Wolfs, voorzitter,
mrs. Lycklama à Nijeholt en Jochem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. ing. Van Dam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2003.
Mr. Jochem is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.