ECLI:NL:RBHAA:2003:AN9155

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/035649-02
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. De Ruijter
  • mrs. Hoogenraad-Rosier
  • Van Andel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van verdachte in een criminele organisatie voor de smokkel van cocaïne

Op 26 november 2003 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die gedurende ongeveer tien maanden deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de smokkel van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een richtinggevende rol vervulde binnen deze organisatie. Hij benaderde medewerkers van Schiphol om als contactpersoon of afhaler van ingevoerde partijen cocaïne te fungeren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder de invoer van cocaïne op 24 maart 2003 en de aanwezigheid van cocaïne en heroïne op 1 april 2003. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2, omdat er onvoldoende bewijs was om deze tenlasteleggingen te ondersteunen. Echter, de rechtbank achtte de overige feiten, waaronder de deelname aan de criminele organisatie, wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en het beroep op nietigheid verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de feiten waarvoor hij werd vervolgd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, door zijn betrokkenheid bij de smokkel van cocaïne, een gevaar voor de rechtsorde heeft gevormd. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van verschillende in beslag genomen voorwerpen en de onttrekking aan het verkeer van andere voorwerpen gelast, omdat deze in verband stonden met de criminele activiteiten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
VESTIGING SCHIPHOL
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/035649-02
Uitspraakdatum: 26 november 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2003 in de zaak tegen:
(verdachte),
geboren op (geboortedatum) te (geboorteplaats),
wonende te (woonplaats),
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat is omschreven in de dagvaarding, zoals deze ter terechtzitting op vorderingen van de officier van justitie is aangepast ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering en gewijzigd ex artikel 313 Wetboek van Strafvordering. Kopieën van die dagvaarding en vorderingen zijn als bijlage I, II en III aan dit vonnis gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Voorvragen
Geldigheid dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de dagvaarding met betrekking tot de feiten 1 t/m 3 en 6 nietig dient te worden verklaard, omdat zij aldaar niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 Wetboek van Strafvordering en artikel 6 EVRM.
De raadsman heeft met betrekking tot de feiten 1 t/m 3 aangevoerd dat artikel 1 lid 4 Opiumwet een veelheid aan handelingen omvat. Uit de wijze waarop deze feiten zijn ten laste gelegd blijkt niet welke feitelijke handelingen verdachte worden verweten.
Met betrekking tot feit 6 heeft de raadsman aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde personen in twee groepen, de rechtbank begrijpt dat de raadsman kennelijk doelt op twee afzonderlijk van elkaar opererende criminele organisaties, onder te brengen zijn. De tenlastelegging maakt echter niet duidelijk op welke criminele organisatie de officier van justitie doelt met betrekking tot verdachte.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Het onder 1 t/m 3 tenlastegelegde laat zich niet anders lezen dan dat verdachte wordt verweten op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van cocaïne binnen het grondgebied van Nederland. Het onder 6. tenlastegelegde laat zich niet anders lezen dan dat verdachte wordt verweten gedurende een zekere periode met anderen te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. Reeds gelet hierop, maar daarnaast ook gelet op de vermelding van de vindplaats in het Marowijne-dossier (telkens door vermelding van het zaaksdossiernummer) bij de tenlastegelegde feiten 1 t/m 5, is de rechtbank van oordeel dat voor verdachte redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan van welke feiten hij werd verdacht en waarop hij zich in zijn verdediging diende voor te bereiden. Dit geldt eveneens ten aanzien van het onder 6. tenlastegelegde feit, waarbij de rechtbank van oordeel is dat uit de opbouw van het onderliggende strafdossier voor de verdediging duidelijk kon zijn dat dit onderdeel van de tenlastelegging uit de diverse zaaksdossiers in zijn totaliteit diende te worden afgeleid.
De rechtbank is van oordeel, dat de dagvaarding, ook voor wat betreft de feiten 1 t/m 3 en 6, voldoet aan de daaraan te stellen eisen van duidelijkheid en bepaaldheid. Het beroep op (gedeeltelijke) nietigheid van de dagvaarding wordt dan ook verworpen.
Omstandigheden die overigens moeten leiden tot nietigheid van de dagvaarding zijn niet gebleken.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 1:
Gelijk de officier van justitie in haar requisitoir heeft aangedragen, heeft de rechtbank met betrekking tot dit feit als bewijsmiddelen aangetroffen een aantal uitgewerkte telefoongesprekken en een verklaring van de medeverdachte B. Deze verklaring ziet echter alleen op een door B. in algemene termen gegeven bevestiging met betrekking tot deze telefoongesprekken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat één en ander onvoldoende is om, ook tegen de achtergrond van de inhoud van het totale dossier, te komen tot een bewezenverklaring van dit als voltooid delict tenlastegelegde feit.
Met betrekking tot feit 2:
De rechtbank heeft op grond van de door de officier van justitie aangedragen en de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kunnen vaststellen dat er op of omstreeks 20 februari 2003 een hoeveelheid cocaïne Nederland is ingevoerd waarbij medeverdachten betrokken zijn geweest. Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank echter niet, althans onvoldoende, kunnen vaststellen dat met betrekking tot deze invoer een verband bestaat tussen verdachte en deze medeverdachten. In het onderliggende strafdossier bevinden zich op dit punt slechts een aantal uitgewerkte, onder meer door verdachte gevoerde, telefoongesprekken. Gelijk hiervoor met betrekking tot feit 1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat één en ander onvoldoende is om, ook tegen de achtergrond van de inhoud van het totale dossier, te komen tot een bewezenverklaring van dit aan verdachte als voltooid delict tenlastegelegde feit.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3., 4., 5. en 6. tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
3.
hij op 24 maart 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet in de zin van artikel 1 lid 4 Opiumwet, ongeveer 821,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4.
hij op 1 april 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, elk zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5.
hij op 1 april 2003 te Amsterdam een wapen van de categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad.
6.
hij in de periode van 1 juni 2002 tot 1 april 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en onder meer A. en B. en C. en D. en E. en F. en G. en H., welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk invoeren en vervoeren en aanwezig hebben van verdovende middelen.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 3., 4., 5. en 6. meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring
De raadsman van verdachte heeft -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een criminele organisatie.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Deze verwerping volgt logischerwijs uit de bewijsmiddelen. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte gedurende een zekere tijd gestructureerd samenwerkte met onder meer de personen als genoemd in de bewezenverklaring. Uit de bewijsmiddelen blijkt eveneens dat deze samenwerking onder meer gericht was op de invoer van cocaïne in Nederland.
De raadsman heeft ter onderbouwing van het verweer nog een opsomming gegeven van kenmerken van een criminele organisatie. De rechtbank vat deze opsomming op als de stelling dat er eerst sprake is van een criminele organisatie indien aan al deze kenmerken is voldaan. Deze stelling vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de wet en in het recht voor het overige.
4. Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Overweging met betrekking tot de bewijsmiddelen
De raadsman heeft gesteld dat uitgeluisterde telefoongesprekken, voor zover verdachte daaraan heeft deelgenomen, niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat mobiele telefoons gemakkelijk van hand tot hand gaan. Opsporingsambtenaren kunnen zich derhalve snel vergissen in de persoon die aan de door hen afgeluisterde gesprekken deelneemt.
De rechtbank deelt deze visie van de raadsman niet. In de eerste plaats heeft de rechtbank vastgesteld, dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte met name gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon met het telefoonnummer 06-XXXXXXXX. De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat verdachte tijdens zijn eerste verhoren heeft verklaard, dat hij als enige gebruik heeft gemaakt van dit nummer, dat hij die telefoon niet door anderen liet gebruiken en dat, als er over die telefoon gesproken wordt door of tegen een Max, hij (verdachte) dat is. De rechtbank heeft ten slotte vastgesteld dat verdachte pas tegen het eind van het opsporingsonderzoek op deze verklaringen is teruggekomen. De rechtbank hecht aan "dit terugkomen op" geen waarde, omdat verdachte voor zijn aanvankelijk verkeerde verklaring op dit punt geen onderbouwing heeft gegeven en er voor het overige in heeft volhard om op verdere vragen met betrekking tot de verdenkingen tegen hem niet te willen antwoorden.
Gelet op bovenstaande en gelet op het gegeven dat de betwiste telefoongesprekken in overwegende mate steun vinden in overig in het dossier aanwezig bewijsmateriaal, acht de rechtbank de uitgeluisterde telefoongesprekken, voor zover zij daartoe zijn gebezigd, voor het bewijs betrouwbaar,
5. Strafbaarheid van de feiten
Het onder 3. bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4. bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 5. bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Het onder 6. bewezenverklaarde levert op:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties en van overige beslissing
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende ongeveer tien maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de smokkel van cocaïne. Hoeveel cocaïne er gedurende die periode in totaal binnen Nederland is gebracht, is niet bekend. Bewezen is verklaard, dat verdachte op 24 maart 2003 feitelijk heeft meegewerkt aan de invoer van 821,6 gram cocaïne. Op basis van de inhoud van het onderliggende strafdossier gaat de rechtbank er van uit dat verdachte verantwoordelijk is voor het in georganiseerd verband in Nederland invoeren van meerdere zogenaamde slikkershoeveelheden cocaïne. Slikkershoeveelheden bedragen, naar de ervaring heeft geleerd, gemiddeld ongeveer 1 kilo cocaïne. Het kan niet anders dan dat deze hoeveelheden bestemd waren voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Het zich in georganiseerd verband bezighouden met dergelijke feiten levert een gevaar op voor de bestaande rechtsorde. Dat de organisatie de luchthaven Schiphol tot werkterrein had gekozen, vergroot voor die luchthaven de kans op economische tegenslagen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte binnen de organisatie een richtinggevende rol heeft gespeeld. Verdachte benaderde Schipholmedewerkers om als "contactpersoon" dan wel "afhaler" van op Schiphol ingevoerde partijen cocaïne te fungeren. Vervolgens gaf hij deze medewerkers instructies om de overdracht van die cocaïne aan de organisatie mogelijk te maken. Verdachte hoefde zo geen feitelijke invoerhandelingen te verrichten en bleef daardoor zelf buiten (onmiddellijk) schot. Indien verdachte verhinderd was om bij de transporten een coördinerende rol te vervullen, regelde hij dat anderen namens hem optraden. Voorts onderhield verdachte op internationaal niveau contacten, zoals blijkt uit onder meer de tapgesprekken, de inbeslaggenomen telefoons en moneytransfers (van en naar het buitenland) op naam van verdachte.
Als uitvalsbasis voor voornoemde activiteiten gebruikte verdachte een woning waar hij niet als bewoner stond ingeschreven. Op grond van de zich in het onderliggende strafdossier bevindende gegevens typeert de rechtbank die woning aan (adres) te Amsterdam als "de uitvalsbasis". In dit verband verdient opmerking dat de in de bewezenverklaarde feiten 4. en 5. genoemde voorwerpen/goederen in die woning aanwezig waren.
Op de hier bewezenverklaarde feiten en gezien de betrokkenheid en positie van verdachte, past naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de duur ten voordele van verdachte laten meewegen dat niet is gebleken dat hij eerder voor het plegen van een strafbaar feit is veroordeeld.
Alles overziende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De raadsman heeft uiterst subsidiair nog verzocht om strafvermindering, omdat zijns inziens uit zaaksdossier 8, met name het daarin bedoelde transport van 7 februari 2003, volgt dat in strijd met het verbod op doorlaten ex artikel 126ff Wetboek van Strafvordering is gehandeld. De rechtbank wijst dit verzoek af. Wat er ook zij van hetgeen de raadsman op dit punt heeft aangevoerd, voor zover er al sprake zou zijn van inbreuk op dit artikel, komt verdachte een beroep daarop niet toe.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte aan de [(adres)] inbeslaggenomen en niet teruggegeven
€ 750 en Nokia en Panasonic telefoontoestellen (nrs. 06-XXXXXXXen 06-XXXXXXXX) dienen te worden verbeurd verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat deze voorwerpen ten dienste hebben gestaan van het onder feit 6 bewezenverklaarde samenwerkingsverband en is dit feit in zoverre met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het rijbewijs, het schoeisel en het stroomstootwapen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het onder 5. bewezenverklaarde feit is met betrekking tot het stroomstootwapen begaan. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen is in strijd met de wet.
Ten aanzien van het schoeisel geldt, dat uit het onderliggende strafdossier is vast te stellen dat er sprake is of kan zijn van een transport waarbij verdovende middelen in schoenen zijn verborgen. Het inbeslaggenomen schoeisel is, gelet op de uiterlijke kenmerken, op zich geschikt voor dergelijk vervoer. Het ongecontroleerde bezit hiervan is, aangezien daar mogelijk nog de geur van verdovende middelen aan zit, in strijd met het algemeen belang, omdat het een gedegen controle van invoer van verdovende middelen in de weg staat.
Ten aanzien van het rijbewijs is uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden dat dit een vals rijbewijs betreft. De ervaring leert dat criminele organisaties niet zelden gebruik maken van valse en/of vervalste bescheiden. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke bescheiden is in strijd met de wet.
8. Teruggave
Met betrekking tot de overige bij verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven telefoontoestellen en simkaarten is van enige relatie tot het bewezenverklaarde feit niet, althans onvoldoende, gebleken. Deze voorwerpen dienen daarom aan verdachte te worden teruggegeven.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafvordering
2, 10 van de Opiumwet
26, 55 van de Wet wapens en munitie
10. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 3., 4., 5. en 6. tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3., 4., 5. en 6. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- Geld (1x500, 3x50, 1x10, 1x5 euro)
- Geld (1x50, 1x20, 1x10, 1x5 euro)
- 1 Nokia telefoontoestel (06-XXXXXXXX)
- 1 Panasonic telefoontoestel (06-XXXXXXXX)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 rijbewijs (Sierra Leone B)
- 2 stuks New Impact schoeisel (maat 39)
- 1 Power 200 stroomstootwapen (zwart)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 Nokia mobiel telefoontoestel (grijs)
- 1 Vodafone simkaart
- 1 Alfatel simkaart
- 1 Ben simkaart 8931160111124078
- 1 Ben simkaart 8931169811183985
- 1 Motorola V66 telefoontoestel (zilver)
- 1 Nokia telefoontoestel (06-XXXXXXXX)
- 1 Siemens C45 telefoontoestel (blauw)
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. De Ruijter, voorzitter,
mrs. Hoogenraad-Rosier en Van Andel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Geelhoed,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2003.