ECLI:NL:RBHAA:2003:AN8912

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96266/ KG ZA
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toelating tot het werk van de ontheven directeur bedrijfsvoering van Paswerk en intrekking van persbericht over non-actiefstelling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 25 november 2003 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], de directeur bedrijfsvoering van Paswerk, en Paswerk zelf. De eiser vorderde toelating tot zijn werk na ontheffing uit zijn functie en intrekking van een persbericht dat zijn non-actiefstelling aankondigde. De eiser was sinds 1 januari 2003 in dienst bij Paswerk en was eerder gedetacheerd bij de Stichting Instituut voor Epilepsiebestrijding. De vordering werd ingesteld na een periode van onduidelijkheid over zijn functioneren en de maatregelen die door Paswerk waren genomen, waaronder een schorsing en non-actiefstelling. De voorzieningenrechter oordeelde dat Paswerk niet had voldaan aan de vereisten van de CAO Ziekenhuizen, die geen ontheffing uit de functie kent. De rechter concludeerde dat de opgelegde maatregel niet deugdelijke motivering had en dat de termijn voor schorsing en non-actiefstelling was verstreken. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen, waardoor hij weer in zijn functie kon worden hersteld. Tevens werd Paswerk veroordeeld tot het intrekken van het persbericht en het verspreiden van een mededeling aan het personeel over de herstelde functie van de eiser. De voorzieningenrechter legde een dwangsom op voor het geval Paswerk niet aan de veroordelingen zou voldoen.

Uitspraak

Zaaknummer: 96266/KG ZA 03-548
Vonnisdatum: 25 november 2003
134
RECHTBANK TE HAARLEM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
Eiser,
wonende te D,
eiser,
procureur mr. R.J. Wiebosch,
-- tegen --
1. HET WERKVOORZIENINGSCHAP ZUID-KENNEMERLAND,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
verschenen bij mr. M.C. Kal-Talkamp, lid van het dagelijks bestuur,
rechtshelper mr. J.H.M. Wesseling,
2. de stichting STICHTING EPILEPSIE INSTELLINGEN NEDERLAND,
gevestigd te Heemstede,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], respectievelijk Pas-werk en SEIN.
1. Het verloop van het geding
1.1 Ter terechtzitting van 12 november 2003 heeft [eiser] de vordering voor zover ingesteld tegen SEIN ingetrokken. Vervolgens heeft [eiser] ten aanzien van Paswerk, na zonder procesrechtelijk bezwaar van Paswerk zijn eis te hebben aan-gevuld, overigens overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna on-der 3. weergegeven en die vordering toegelicht aan de hand van overgelegde pleitno-tities. Paswerk heeft tegen deze vordering verweer gevoerd aan de hand van overge-legde pleitnotities.
1.2 Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op 26 november 2003 of zoveel eerder als mogelijk.
2. De vaststaande feiten
2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. [eiser] is per 19 mei 1980 in de functie van commercieel medewerker in dienst getreden van de Stichting Instituut voor Epilepsiebestrijding "Meer en Bosch-De Cruquiushoeve" te Heemstede (hierna ook: "IvE"). Formeel is SEIN de werkgever van [eiser].
b. Met ingang van 1 mei 1993 is [eiser] gedetacheerd bij Paswerk ingevolge een detacherings- en samenwerkingsovereenkomst tussen IvE en Paswerk. Die overeenkomst bevat onder meer de volgende bepaling:
Artikel 5
In de arbeidsovereenkomst met gedetacheerd personeel wordt de detachering bij het WZK vastge-legd. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Ziekenhuiswezen, onder uitsluiting van die bepalingen/regelingen waarvoor door de bevoegde Minister aan het WZK bindende rege-lingen zijn opgelegd.
[eiser] bekleedde destijds de functie van bedrijfshoofd.
c. De CAO Ziekenhuizen 2002-2003 bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 3.1.4 Schorsing
1. De werkgever kan de werknemer voor ten hoogste een week met behoud van salaris schorsen, om zodanige ernstige redenen dat voortzetting van de werkzaamheden door de werknemer naar het oordeel van de werkgever niet langer verantwoord is.
2. De schorsing wordt onverwijld, gemotiveerd en bij aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht of bevestigd. De werknemer wordt binnen vier dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven (zaterdagen, zondagen en feestdagen niet meegerekend) in de gelegenheid gesteld zich tegenover de werkgever te verantwoorden. Hij kan zich daarbij door een raadsman doen bijstaan.
3. De werkgever kan de schorsing éénmaal met ten hoogste een week verlengen. De werkgever kan niet gelijktijdig met het uitspreken van de eerste schorsing deze schorsing terstond verlengen.
4. Ingeval inmiddels een ontslagprocedure bij de CWI (Centrum voor Werk en Inkomen) door de werkgever in gang is gezet of een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de rechter of het scheidsgerecht is ingediend, kan de schorsing worden verlengd tot de datum van ingang van het ontslag of beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
(…)
6. De werkgever is bevoegd de werknemer gedurende de periode van schorsing de toegang tot de gebouwen en terreinen van de instelling te ontzeggen voorzover geen betrekking hebbende op de leefruimte van de werknemer.
Artikel 3.1.5 Op non-actiefstelling
1. De werkgever kan de werknemer voor een periode van ten hoogste drie weken op non-actief stellen, indien naar het oordeel van de werkgever de voortgang van de werkzaamheden - door wel-ke oorzaak dan ook - ernstig wordt belemmerd.
De werkgever kan de werknemer, nadat een rechtsgeldige opzegtermijn is ingegaan, voor de verde-re duur van deze opzegging op non-actief stellen, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van de werkgever zulks noodzakelijk maken.
2. De in lid 1 genoemde periode kan door de werkgever met maximaal 3 weken worden verlengd. Met toestemming van de werknemer of diens vertegenwoordiger kan nogmaals een verlenging van maximaal 3 weken worden overeengekomen.
3. Het besluit tot op non-actiefstelling alsmede het besluit tot verlenging ervan wordt door de werkgever zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de werknemer medegedeeld onder vermelding van de redenen waarom deze maatregel is vereist.
d. Per 1 oktober 1994 is eiser benoemd tot bedrijfsdirecteur van de divisie Verpak-kingen van Paswerk. Als zodanig maakte [eiser] deel uit van het mana-gementteam dat functioneerde onder een tweehoofdige directie bestaande uit [S], voorzitter (hierna ook: "[S]") en [G], financieel directeur (hierna ook: "[G]").
e. Eind 2002 heeft de directie van Paswerk in overleg met het bestuur en de onder-nemingsraad naar aanleiding van een advies van Deloitte & Touche besloten een nieuw besturingsmodel in de organisatie te introduceren, waarbij de bestaande di-rectie werd uitgebreid met een directeur Bedrijfsvoering. Met ingang van 1 januari 2003 is [eiser] in die functie aangesteld.
f. Bij brief van 10 april 2003 heeft [eiser] jegens [B], voor-zitter van het dagelijks bestuur van Paswerk, (hierna ook: "[B]") zijn be-zorgdheid geuit omtrent het functioneren van de financieel directeur [G] en de gevolgen daarvan voor de gehele organisatie van Paswerk.
g. Mede naar aanleiding van die brief heeft het bestuur van Paswerk besloten om in samenspraak met de Human Capital Group Deloitte & Touche Bakkenist een aan-tal afspraken en doelstellingen te formuleren ten aanzien van knelpunten op het gebied van organisatie en samenwerking. Er zou een begeleider voor de directie worden aangesteld die regelmatig zou controleren of de directieleden de afspraken nakwamen. Een en ander zou schriftelijk worden vastgelegd. Aan de directie zou een periode van zes maanden worden gegund om tot een oplossing van de proble-men te geraken.
h. Vervolgens heeft [M] (hierna ook "[M]") ge-durende de periode van 11 juni tot en met 31 juli 2003 een onderzoek ingesteld. Zij heeft van haar bevindingen verslag uitgebracht in een rapport, getiteld "Pas-werk en zijn kerntaak" d.d. 21 augustus 2003. Dat rapport bevat onder meer de volgende passages:
"(…)
De oorspronkelijke opdracht om te onderzoeken of en hoe de directieproblematiek kan worden be-handeld is uitgevoerd evenals de bijkomende opdracht naar mogelijke achterliggende oorzaken.
(…)
De problematiek is ontstaan doordat enerzijds de verschillende directieleden onvoldoende beschik-ken over aanvullende kwalificaties en vaardigheden op het gebied van de samenwerking en de communicatie (…)
Hier ligt de kern van de problematiek. Beide aspecten hebben ertoe geleid, dat in de afgelopen pe-riode meningsverschillen binnen de directie over de te volgen strategie manifest zijn geworden, die zij in de huidige samenstelling niet kunnen oplossen. Ondanks hun inzet zijn zij geen hecht team geworden.
(…)
Het advies is om af te zien van begeleiding van de directie. Dat is in feite een gepasseerd station.
(…)
De Directeur Bedrijfsvoering.
(…)
Waarnemingen van de procesmanager op grond van concreet waarneembaar gedrag:
- laat zich kennen als buitengewoon ambitieus waardoor het peters' principle op hem van toe-passing is geworden
- neemt niet zelf verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en resultaat
- tast voortdurend zijn positie af vanuit zijn belang, handelt niet transparant, vanuit eigen belang en niet vanuit organisatiebelang
- er is geen assessment beschikbaar voor zijn huidige functie; er is niet gecheckt of hij voldoet aan de criteria volgens de functiewaarderingssystematiek
- stelt als leidinggevende geen strategische kaders, verdedigt zich op vragen van zijn MT
- inspanningsgericht i.p.v. resultaatgericht
- Stuurt hij niet integraal en consistent aan; zijn loyaliteit is niet transparant
- laat geen drive zien om het commerciële aspect van zijn functie waar te maken
Advies: Op grond van bovenstaande kunnen conclusies worden getrokken op het gebied van kennis, vaardigheden, persoonskenmerken en motivatie voor conflictoplossing.
- De directeur (…) Hij heeft onvoldoende overzicht op het geheel. Hij mist een aantal essentiële managementcompetenties (kennis, houding, vaardigheden).
- Dezelfde conclusie geldt ook voor de directeur bedrijfsvoering. Hij is een ambitieuze overle-ver, die zichtbaar zijn competentiegrenzen heeft bereikt. Daarbij geldt voor hem nog een specifieke moeilijkheid dat hij vazallen om zich heen lijkt te hebben verzameld, die hij beïnvloedt. Hiermee laat hij zien geen verbindend, objectiverend manager te zijn. Er zijn medewerkers die hem geen en-kele zwakke kant toeschrijven. Hij mist een aantal concrete leidinggevende vaardigheden en werkt niet transparant maar juist verhullend. Momenteel wordt zichtbaar, dat hij niet in staat is om pro-cessen te beheersen, zowel zakelijk als communicatief.
(…)
Op grond van het in dit hoofdstuk beschrevene is afscheid van Paswerk ook voor beide andere di-recteuren en voor Paswerk en zijn omgeving de beste oplossing.
Overigens is de inschatting dat de directeuren voldoende ervaring en expertise hebben opgebouwd om hun loopbaan in de toekomst een positieve wending te geven.
Dit rapport is op 28 augustus 2003 met [eiser] besproken en aan hem ter hand gesteld met het verzoek binnen veertien dagen op de inhoud ervan te reage-ren. Tevens zijn afschriften van het rapport aan de leden van de ondernemingsraad en het managementteam verstrekt.
i. Bij brief van 3 september 2003 heeft [B] de medewerkers van Paswerk on-der meer medegedeeld dat het dagelijks bestuur zeer geschokt was over de uitkom-sten van de rapportage van [M] en op korte termijn een besluit zou ne-men over de te volgen koers. Voorts deelde [B] mede dat financieel direc-teur [G] Paswerk per 1 oktober 2003 zou verlaten en dat [M] als procesmanager het Dagelijks Bestuur zou blijven ondersteunen.
j. Namens [eiser] heeft mr. Wiebosch voornoemd bij brief aan het Dage-lijks Bestuur van 9 september 2003 kenbaar gemaakt dat hij door de voortijdige bekendmaking van de uitkomsten van het onderzoek van [M] schade heeft geleden en dat hij de juistheid van de bevindingen van [M] van A tot Z bestrijdt.
k. Vervolgens is [eiser] bij brief van 22 september 2003 uitgenodigd voor een gesprek met [B] op 25 september 2003. De brief bevat voorts de vol-gende mededeling:
"Mogelijk is het in uw belang nu reeds te weten, dat ik u in het gesprek aankondig om niet langer operationeel in functie te zijn gedurende de looptijd van de directieproblematiek."
l. Tijdens het gesprek op 25 september 2003 is [eiser] met ingang van 29 september 2003 ontheven uit de functie van directeur bedrijfsvoering. Tevens werd hem de toegang tot de terreinen en bedrijfsgebouwen van Paswerk ontzegd. Eén en ander is schriftelijk bevestigd bij brief van [B] van 25 september 2003.
Die brief bevat voorts de volgende passage:
"(…)
Aan voornoemde ontheffing/ontzegging liggen de bevindingen ten grondslag zoals die zijn ver-woord in het rapport van 26 juli 2003. Wij achten het onwenselijk en in strijd met het belang van Paswerk dat u uw functie nog langer uitoefent. Daarbij is ook van belang dat u heden, ten overstaan van de voorzitter van ons bestuur, het aan u aangeboden buitengewoon verlof niet heeft willen ac-cepteren.
(…)"
m. Bij brief aan [B] van 26 september 2003 heeft mr. Wiebosch namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de maatregel van ontheffing uit zijn functie en hem gesommeerd opgave te doen van de formele en materiële gronden waarop de maatregel berust.
n. Bij brief van 2 oktober 2003 heeft het bestuur van Paswerk de medewerkers onder meer medegedeeld dat, hangende de oplossing van de problematiek, een directie ad interim zou worden aangesteld en dat per 6 oktober 2003 [R] als di-recteur Bedrijfsvoering zou aantreden.
o. In een persbericht van 11 november 2003 maakt het Dagelijks Bestuur van Pas-werk onder meer melding van het feit dat de directeur Bedrijfsvoering per 29 sep-tember 2003 op non-actief is gesteld. Voorts wordt daarin bericht dat het bestuur met hem in overleg is om te komen tot beëindiging van zijn werkzaamheden.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 Na intrekking van de vordering voor zover ingesteld tegen SEIN en na aanvulling van de eis ten aanzien van Paswerk vordert [eiser], zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
a. Paswerk op straffe van verbeurte van een dwangsom zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis [eiser] toe te laten tot de volledig vrije en onbelemmerde uitoefening van zijn feitelijke werkzaamheden als directeur Bedrijfsvoering van het Werkvoorzieningschap Zuid-Kennemerland, alsmede Paswerk te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis een schriftelijke mededeling onder alle personeelsleden van Paswerk te verspreiden, inhoudende dat [eiser] op last van de voorzieningenrechter te Haarlem volledig in zijn functie is hersteld en voorts
b. Paswerk zal veroordelen om onmiddellijk aan alle geadresseerden van het persbe-richt van 11 november 2003, nr. 219/203, een bericht te verzenden waarin voor-noemd persbericht wordt ingetrokken en de geadresseerden wordt verzocht niet tot publicatie daarvan over te gaan, althans
Paswerk zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis
aan [eiser] een afschrift te verstrekken van de authentieke verzendlijst met betrekking tot het persbericht van 11 november 2003, en binnen genoemde termijn aan alle geadresseerden voorkomend op bedoelde authentieke verzendlijst, voor zover niet bestaande uit regionale media, een rectificatie toe te zenden als in de akte houdende aanvulling der eis verwoord, alsmede Paswerk zal veroordelen om in de eerste editie van de regionale media die voorkomen op de hiervoor be-doelde verzendlijst, die zal verschijnen binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis op haar kosten een rectificatie te doen plaatsen als in de akte aan-vulling der eis verwoord.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Op de arbeids-overeenkomst is de CAO-Ziekenhuizen van toepassing. Die CAO kent niet de maatre-gel van ontheffing uit de functie. Voor zover in het onderhavige geval sprake is van schorsing of op non-actiefstelling heeft Paswerk niet voldaan aan de formele vereisten die de betreffende artikelen van de CAO aan het nemen van één van beide maatrege-len stellen. Voorts kan de door Paswerk voor de maatregel aangevoerde grond de schorsing of op non-actiefstelling niet rechtvaardigen.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
Paswerk heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 [eiser] stelt dat op de onderhavige arbeidsovereenkomst de CAO-Ziekenhuizen van toepassing is. Hij verwijst daartoe naar artikel 5 van de detache-rings- en samenwerkingsovereenkomst. Dat artikel luidt: Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Ziekenhuiswezen, onder uitsluiting van die bepalin-gen/regelingen waarvoor door de bevoegde Minister aan het WZK bindende regelin-gen zijn opgelegd. De inhoud van de arbeidsovereenkomst met SEIN is, aldus [eiser], doorgecontracteeerd met Paswerk. Paswerk stelt zich op het standpunt dat de strekking van artikel 5 van de detacherings- en samenwerkingsovereenkomst is, dat tussen de uitlener en de medewerker geen afspraken mogen worden gemaakt die strij-dig zijn met bindende regelingen die aan Paswerk zijn opgelegd van de zijde van de daartoe bevoegde Minister. Wat hiervan zij, nu niet is gesteld of gebleken dat de CAO-Ziekenhuizen bepalingen bevat die strijdig zijn met Paswerk bindende regelin-gen kan in het onderhavige geding worden getoetst aan de bepalingen van voornoem-de CAO.
5.2 Daarbij wordt vooropgesteld dat de CAO Ziekenhuizen de in de brief van 25 september 2003 genoemde maatregel van "ontheffing uit de functie" niet kent. Daar-door is niet duidelijk of Paswerk met de aan [eiser] opgelegde de maatregel een schorsing dan wel een op non-actiefstelling beoogt. Ook dat kan echter in het midden blijven. De CAO-bepalingen vereisen voor beide maatregelen dat de werkne-mer schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte wordt gesteld. In de brief van 25 sep-tember 2003 ontbreekt echter een deugdelijke motivering voor de opgelegde maatre-gel. Weliswaar wordt in die brief verwezen naar "het rapport van 26 juli 2003", maar, voor zover daarmee het rapport van [M] (d.d. 21 augustus 2003) wordt be-doeld, kan dat niet als deugdelijke motivering voor de maatregel dienen, aangezien in dat rapport geen schorsing of op non-actiefstelling wordt voorgesteld. Daar komt bij dat inmiddels de maximale termijnen voor zowel schorsing als op non-actiefstelling zijn verstreken. Verlenging van de termijnen als bedoeld in de artikelen 3.1.4.4 of 3.1.5.1 kan niet aan de orde zijn, nu niet is gesteld of gebleken dat Paswerk stappen heeft ondernomen om te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eiser].
5.3 Reeds op grond van het voorgaande dient de jegens [eiser] getroffen maatregel te worden opgeheven.
5.4 Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat Paswerk ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd dat zich omstandigheden voordoen die een schorsing of op non-actiefstelling van [eiser] kunnen rechtvaardigen. Dit geldt zowel ten aanzien van de gestelde samenwerkingsproblematiek binnen de directie van Pas-werk als ten aanzien van vermeende problematiek rond het functioneren van [eiser]. Dat eiser onvoldoende zou functioneren en niet in staat zou zijn constructief met anderen samen te werken is op basis van de in dit geding beschikbare gegevens onvoldoende aannemelijk geworden. In de rapportage van [M] zijn daarvoor geen concrete aanknopingspunten te vinden. De vele door [eiser] in het geding gebrachte - zeer positieve - verklaringen van medewerkers van Paswerk omtrent de samenwerking met en het functioneren van [eiser], lij-ken eerder op het tegendeel te wijzen. Dat geldt eveneens voor de brief d.d. 5 novem-ber 2003 van [C], medewerkster van de Capaciteitsgroep Bestuur, Manage-ment en Organisatie van de Universiteit Utrecht, die drie en een halfjaar als organisa-tie-adviseur nauw betrokken is geweest bij de ontwikkeling van Paswerk.
5.5 Het voorgaande voert tot de conclusie dat de vordering onder 3.1.a strekkende tot opheffing van de jegens [eiser] getroffen maatregel zal worden toegewezen. Voor zover Paswerk heeft aangevoerd dat terugkeer van [eiser] in zijn func-tie niet te verenigen zou zijn met een eventuele reorganisatie in de nabije toekomst, overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Indien zich omstandigheden voor-doen die een beëindiging van de arbeidsrelatie met [eiser] wenselijk maken, dient Paswerk te streven naar een beëindiging volgens de daartoe door de wet gestelde wegen. Indien de terugkeer van [eiser] onrust binnen de organisatie van Paswerk tot gevolg mocht hebben, kan dit gevolg niet worden toegerekend aan de te treffen voorziening, maar uitsluitend aan de ontoelaatbare wijze waarop Paswerk is vooruitgelopen op de door haar nagestreefde beëindiging van het dienstverband. Dat gevolg moet daarom voor haar risico blijven. Voorts neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de gestelde samenwerkingsproblematiek tussen de drie directieleden op zichzelf is opgelost doordat de beide mede-directeuren van [eiser] Pas-werk inmiddels hebben verlaten.
5.6 De aan de veroordeling te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. De toewijzing van het onder 3.1.a gevorderde brengt met zich dat ook de vordering onder 3.1.b voor toewijzing vatbaar is. Paswerk zal als de in het on-gelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1 Veroordeelt Paswerk om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis [eiser] toe te laten tot de volledig vrije en onbelemmerde uitoefening van zijn feitelijke werkzaamheden als directeur Bedrijfsvoering van het Werkvoorzieningschap Zuid-Kennemerland.
6.2 Veroordeelt Paswerk om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis een schriftelijke mededeling onder alle personeelsleden van Paswerk te verspreiden, in-houdende dat [eiser] op last van de voorzieningenrechter te Haarlem volledig in zijn functie is hersteld.
1.3 Bepaalt dat Paswerk een dwangsom verbeurt van € 5.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke mocht blijven aan de veroordeling onder 6.1 of 6.2 te voldoen, zulks tot een maximum van € 100.000,--.
6.4 Veroordeelt Paswerk om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan alle geadresseerden van het persbericht van 11 november 2003, nr. 219/203, een bericht te verzenden waarin voornoemd persbericht wordt ingetrokken en de geadresseerden wordt verzocht niet tot publicatie daarvan over te gaan.
6.5 Veroordeelt Paswerk in de kosten van het geding tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 286,16 aan verschotten en € 703,-- aan procureurssalaris.
6.6 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
6.7 Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 25 november 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.