RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/031129-02
Uitspraakdatum: 17 november 2003
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 november 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, Unit Amerswiel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
PRIMAIR:
zij op of omstreeks 19 november 2002 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader met dat opzet die [naam slachtoffer] een of meermalen (met kracht) op/tegen/in de buik geslagen en/of gestompt en/of gestoten en/of geduwd en/of die [naam slachtoffer] een of meermalen (met kracht) in/tegen de buik geschopt en/of getrapt, althans uitwendig inwerkend en samendrukkend geweld op de buik van die [naam slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
SUBSIDIAIR:
zij op of omstreeks 19 november 2002 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten haar minderjarige zoontje [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een doormidden gescheurde alvleesklier en/of een op meerdere plekken
afgescheurde darmscheil) heeft/hebben toegebracht, door opzettelijk die [naam slachtoffer] een of meermalen (met kracht) te slaan en/of te stoten en/of te stompen en/of te duwen en/of te schoppen en/of te trappen op/in/tegen de buik, althans door het opzettelijk op de buik van die [naam slachtoffer] uitoefenen van uitwendig inwerkend en samendrukkend geweld, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
2.
PRIMAIR:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 19 november 2002 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan haar minderjarige kind genaamd [naam slachtoffer], (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten twee gebroken armen en/of een menselijke beetplek in de rechterbil), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) de armen om te draaien en/of (met kracht) aan de armen te trekken en/of in de rechterbil te bijten;
SUBSIDIAIR:
[medeverdachte] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 19 novem-ber 2002 te Zaandam, gemeente Zaanstad, (telkens) aan haar minderjarige zoon [naam slachtoffer] (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (te weten een menselijke beetplek en/of twee gebroken armen) door toen aldaar (telkens) opzettelijk die [naam slachtoffer] (met kracht) in de (rechter)bil te bijten en/of (met kracht) de armen om te draaien en/of aan de armen te trekken, tot welk misdrijf zij, verdachte, toen aldaar (telkens) medeplichtig is geweest door daartoe (telkens) opzettelijk de gelegenheid te geven immers heeft zij, verdachte, (telkens), al dan niet aanwezig in dezelfde woning/ruimte waarin die [medeverdachte], naar zij (telkens) wist (althans had moeten weten), eerder die [naam slachtoffer] (meermalen) had mishandeld (door deze met kracht in het gezicht en/of in/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te knijpen), die [medeverdachte]
(telkens) zonder (noemenswaardige) tegenstand (door daden en/of woorden) dat/die feit(en) heeft laten plegen, althans (telkens) niet belet/nagelaten dat die [medeverdachte] voornoemde [naam slachtoffer] (zwaar) mishandelde;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. primair en 2. subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1. primair:
zij op 19 november 2002 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft haar mededader met dat opzet uitwendig inwerkend en samendrukkend geweld op de buik van die [naam slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
2. subsidiair:
[medeverdachte] op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 19 november 2002 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan haar minderjarige zoon [naam slachtoffer] telkens opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten twee gebroken armen, door toen aldaar telkens opzettelijk die [naam slachtoffer] met kracht de armen om te draaien, tot welk misdrijf zij, verdachte, toen aldaar telkens medeplichtig is geweest door daartoe telkens opzettelijk de gelegenheid te geven immers heeft zij, verdachte, telkens, al dan niet aanwezig in dezelfde woning waarin die [medeverdachte], naar zij telkens wist althans had moeten weten, eerder die [naam slachtoffer] meermalen had mishandeld door deze met kracht in het gezicht en/of in/tegen het lichaam te slaan en/of te knijpen, die [medeverdachte] telkens zonder noemenswaardige tegenstand door daden en/of woorden niet belet dat die [medeverdachte] voornoemde [naam slachtoffer] zwaar mishandelde.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1. primair en 2. subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 primair overweegt de rechtbank het volgende.
Medeplegen
Gelet op het sectierapport en de verklaring van de schouwarts staat vast dat het dodelijke letsel in de nacht van 18 op 19 november 2002 tussen 23.00 uur en 05.00 uur moet zijn toegebracht.
Eveneens staat - op grond van beider verklaringen - vast dat verdachte en haar mededader [medeverdachte] tussen die tijdstippen in de woning aanwezig waren.
Zowel de bovenbuurvrouw als de onderbuurman hebben verklaard dat zij op 19 november 2002 om respectievelijk 4.20 uur en 4.15 uur wakker werden. Beiden verklaren dat zij geschreeuw van verdachte en haar mededader hoorden en dat zij [naam slachtoffer] hoorden huilen. Ook spreken beiden over een harde klap of gebonk, waarna zij [naam slachtoffer] niet meer hoorden, maar nog wel geschreeuw van de buren en later hysterisch huilen van verdachte. Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat de patholoog-anatoom dr. Maes hem in een telefoongesprek heeft meegedeeld dat de in het sectierapport genoemde tijdsinterval van 6 uur tussen het oplopen van het letsel en het overlijden, een ruime schatting betrof en dat het zeer wel mogelijk was, gelet op de aard van het letsel, dat de dood binnen een uur na het oplopen van het letsel is ingetreden.
Het voorgaande in samenhang bezien, maakt het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat het dodelijke letsel na 04.15 uur aan [naam slachtoffer] is toegebracht en dat, gezien het geschreeuw en naderhand het gehuil van verdachte, verdachte op dat moment wakker was en bij het toebrengen van het dodelijke letsel aanwezig is geweest.
De rechtbank heeft blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, voorzover hier van belang, het volgende vastgesteld:
- Het gedrag van [naam slachtoffer] veranderde, nadat verdachte met hem bij haar mededader was ingetrokken;
- Verdachte heeft verklaard dat [naam slachtoffer] blauwe plekken heeft sinds ze met haar mededader omgaat;
- Ook anderen verklaren meerdere malen blauwe plekken bij [naam slachtoffer] gezien te hebben sinds hij bij [medeverdachte] woonde;
- [naam slachtoffer] had vier weken voordat hij overleed, zijn linkerarm gebroken. De rechterarm was eveneens fors gezwollen en uit röntgenonderzoek is gebleken dat ook deze arm gebroken is geweest. De mededader van verdachte heeft verklaard dat dit kwam doordat [naam slachtoffer] uit zijn bedje was gevallen. De behandelend arts heeft medegedeeld dat dit soort breuk niet past bij een val uit bed en heeft aan verdachte en haar mededader verteld dat hij een melding zou doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);
- Verdachte werd op 16 oktober 2002 door haar mededader gebeld met de mededeling dat hij [naam slachtoffer] geslagen had. De volgende dag zag ze dat [naam slachtoffer] een grote blauwe plek in zijn gezicht had;
- Verdachte heeft verklaard dat haar mededader [naam slachtoffer] wel eens meenam naar zijn kamertje en zij hoorde dan geluiden die leken op slaan; ze hoorde [naam slachtoffer] dan ook huilen en zag later bij hem rode plekken;
- Verdachte heeft verklaard dat haar mededader [naam slachtoffer] een keer een bloedlip heeft geslagen;
- Verdachte heeft verklaard dat zij op 18 november 2002 bij thuiskomst een totaal ander kind aantrof dan dat zij toen zij naar haar werk ging, had achtergelaten. [naam slachtoffer] was toen zij thuiskwam ziek, moe, sloom en niet lekker: symptomen die vergelijkbaar waren met de keer in oktober toen haar mededader hem had geslagen;
- Verdachte zag op 18 november 2002 een beetwond op de bil van [naam slachtoffer]. Zij heeft aan haar mededader gevraagd of hij [naam slachtoffer] had gebeten. Hij antwoordde dat het een gewone blauwe plek was.
Op grond het bovengenoemde acht de rechtbank aannemelijk dat de mededader van verdachte het fatale geweld op [naam slachtoffer] heeft uitgeoefend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het dossier geen aanwijzingen zijn voor het door verdachte persoonlijk aanwenden van ernstig geweld tegenover haar zoon.
Verdachte had blijkens haar verklaring vermoedens dat haar mededader [naam slachtoffer] mishandelde en heeft daarover ook herhaaldelijk met haar mededader gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in onvoldoende mate ingegrepen in de ontstane situatie. Verdachte had als moeder van [naam slachtoffer] een bijzondere zorgplicht en is hierin ernstig tekort geschoten. On-danks de niet mis te verstane aanwijzingen dat [naam slachtoffer] werd mishandeld - zeker na de mededeling van de arts over de AMK-melding - heeft verdachte [naam slachtoffer] binnen bereik van haar mededader gehouden en aldus toegelaten dat deze [naam slachtoffer] letsel toebracht. Voorts heeft verdachte na het toebrengen van het dodelijke letsel door haar mededader, niet onmiddellijk medische hulp ingeroepen. Haar mededader heeft, gelet op het tijdstip van overlijden en het tijdstip van melding bij de politie, minimaal een uur later pas de hulpdiensten gebeld. Door haar passieve houding terwijl direct ingrijpen geboden was, steunde zij haar mededader in zijn gedrag.
Door deze opstelling van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er tussen verdachte en haar mededader sprake was van een zodanige, nauwe, bewuste en volledige samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verdachte stelt zich niets van de betreffende nacht te kunnen herinneren, en daarmee geen afdoende verklaring heeft gegeven voor hetgeen door voornoemde buren is waargenomen.
Opzet
Gezien het sectierapport is bovenmatig geweld toegepast op [naam slachtoffer], een kind van slechts achttien maanden oud. Gezien de aard van het letsel - in de buikholte was het darmscheil op meerdere plaatsen afgescheurd en was de alvleesklier doormidden gescheurd, beide onderkwabben van de longen waren gekneusd - moet het voor verdachte en haar mededader duidelijk zijn geweest dat door dit geweld de aanmerkelijke kans bestond dat vitale organen werden beschadigd, waardoor de dood zou intreden.
Het toebrengen van dergelijk letsel bij een klein kind is gedrag dat naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat verdachte en haar mededader de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg willens en wetens hebben aanvaard. De rechtbank acht derhalve sprake van voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder feit 2. subsidiair overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens haar verklaring was verdachte op het moment dat [medeverdachte] de linkerarm - en naar later bleek ook de rechterarm - van [naam slachtoffer] brak, in de woning aanwezig. Verdachte had op het moment dat dit letsel haar was gebleken, gelet op de vele blauwe plekken van [naam slachtoffer], kunnen en moeten weten dat [medeverdachte] [naam slachtoffer] her-haaldelijk mishandelde. Verdachte was op grond van haar bijzondere zorgplicht gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van deze gedragingen van [medeverdachte], die de gezondheid van het kind rechtstreeks bedreigden. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat het niet onmogelijk was om die maatregelen te treffen, nu verdachte immers over een eigen woning beschikte. Doordat zij heeft verkozen met [naam slachtoffer] bij [medeverdachte] te blijven wonen, heeft ze de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en bovendien heeft zij hem daartoe de gelegenheid verschaft door de zorg voor [naam slachtoffer] aan [medeverdachte] over te laten.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1. primair: medeplegen van doodslag;
2. subsidiair: medeplichtigheid aan zware mishandeling, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 14 juli 2003 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft niet ingegrepen toen op 19 november 2002 door haar mededader zodanig geweld tegen [naam slachtoffer] werd uitgeoefend, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden. Voorts heeft zij niet belet dat haar mededader haar zoontje [naam slachtoffer] van slechts 18 maanden oud, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij haar jonge kind onvoldoende in bescherming heeft genomen en aldus op buitengewoon ernstige wijze tekort is geschoten in haar bijzondere zorgplicht als moeder.
De dood van [naam slachtoffer] heeft veel leed, verdriet en ontsteltenis teweeggebracht bij nabestaanden, en ook de rechtsorde ernstig geschokt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het - eerdergenoemde - omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 14 juli 2003. In dit rapport concluderen psycholoog C.M. van Deutekom en psychiater J.R. Haas dat verdachte moet worden geacht volledig toerekeningsvatbaar te zijn geweest ten tijde van de haar ten laste gelegde feiten.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf de jeugdige leeftijd van verdachte in aanmerking genomen, alsmede het feit dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest..
Op grond van al het hiervoor overwogene acht de rechtbank de navolgende vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 48, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het haar onder 2. primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Diender, voorzitter,
mrs. Mateman en Italianer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. De Vries en Lijnse, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2003.
Mr. Italianer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.