ECLI:NL:RBHAA:2003:AN7747

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
79190 - HA ZA 01-1572
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nietigverklaring van een overeenkomst wegens strijd met de goede zeden

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 5 november 2003 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap CETE INFRAMANAGEMENT B.V. (hierna: Cete) en de besloten vennootschap KOOP TJUCHEM B.V. (hierna: Koop). Cete vorderde een vergoeding op basis van een bemiddelingsovereenkomst, die volgens haar rechtvaardiging vond in de ontwikkeling van een drainagesysteem. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overeenkomst tussen Cete en Koop in strijd is met de goede zeden, zoals bedoeld in artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek, en derhalve nietig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door Cete bedongen vergoeding in wezen neerkomt op het bedingen van steekpenningen voor de introductie van Koop in een project, wat in strijd is met de openbare orde.

De rechtbank heeft de vordering van Cete afgewezen en geoordeeld dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van Koop tot terugbetaling van een bedrag van € 190.035,88 toegewezen, met uitzondering van een bedrag van € 65.762,11 dat verband hield met een afzonderlijke regeling in der minne. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de samenhang tussen de conventie en de reconventie. Dit vonnis is openbaar uitgesproken ter terechtzitting op 5 november 2003.

Uitspraak

Zaaknr/rolnr: 79190/HA ZA01-1572
Vonnisdatum: 5 november 2003
688
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE HAARLEM,
MEERVOUDIGE KAMER,
in de zaak van:
de besloten vennootschap CETE INFRAMANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie
advocaat en procureur mr. J.P.S. van Schaik,
-- tegen --
de besloten vennootschap KOOP TJUCHEM B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat en procureur mr. B.D. Roelink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Cete respectievelijk Koop.
1. Het verdere verloop van het geding
Voor de verdere loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
- het op 30 juli 2003 gewezen tussenvonnis met de daarin genoemde stukken;
- een op 10 september 2003 genomen akte aan de zijde van Cete (met 4 producties).
2. Verdere beoordeling van het geschil
In conventie:
2.1 In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om bij akte hun visie te geven op en hun stellingname aan te passen aan het beeld dat de feitelijke stellingen van partijen oproept en dat - kort samengevat - erop neerkomt dat [X] via Cete steekpenningen heeft bedongen ter zake van diens introductie van Koop "bij de mensen achter het project Saendelft". Cete heeft die gelegenheid aangegrepen om haar visie daarop te geven. Koop heeft daarvan afgezien.
2.2 De kern van de stellingname van Cete vormt thans dat de door haar bedongen vergoeding, althans de rechtvaardiging daarvan besloten ligt in de ontwikkeling door haar van een alternatief drainagesysteem in combinatie met het verzorgen van de tekeningen die deel uitmaken van het zandbestek. Dankzij dat drainagesysteem zou Koop in staat geweest zijn om een concurrerende aanbieding te doen, waarvan niet alleen Koop profijt had, maar ook de partijen binnen het samenwerkingsverband betreffende het project Saendelft. Daarnaast zou Cete op geen enkele wijze in de positie hebben verkeerd om het besluitvormingsproces bij de Gemeente Zaanstad, OBAN of OGS te kunnen sturen. Een en ander brengt mede dat de overeenkomst tussen Cete en Koop de toets aan de norm strijd met de goede zeden en openbare orde ruimschoots kan doorstaan, aldus Cete. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
2.3 Voornoemde stellingname strook niet met hetgeen Cete voorafgaande aan voornoemd tussenvonnis in verband met de aard en grondslag van de door haar gevorderde vergoeding heeft aangevoerd. In die fase van de procedure heeft Cete de door haar bedongen vergoeding van begin af aan, bij herhaling en zonder uitzondering in relatie gebracht met door haar verleende bemiddelingsactiviteiten bij de totstandkoming van een overeenkomst tot de levering van zand door Koop. De rechtbank verwijst in dat verband achtereenvolgens naar:
- de dagvaarding
sub 1
"(…) een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de vergoeding van Koop van een fee aan Cete in verband met de bemiddeling door Cete bij de totstandkoming van een overeenkomst tot levering van zand door Koop aan één of meer afnemers"
sub 2
"(…) de verschuldigde bemiddelingsvergoeding (…)"
resp.
"(…) in het kader van de bemiddelingsovereenkomst (…)"
sub 3.1
"een bemiddelingsvergoeding"
- het proces-verbaal van (ambtshalve) comparitie van partijen
"[X] heeft bedongen dat voor een geslaagde bemiddeling fee aan Cete betaald diende te worden."
- de conclusie van repliek in conventie conclusie van antwoord in reconventie
sub 3.3
"Cété heeft hierbij bemiddeld."
- de conclusie van dupliek in reconventie
sub 2.5
"Het is illustratief te verwijzen naar andere vorm van bemiddeling, bijvoorbeeld bedrijvenacquisitie."
sub 3.3.3
"Cété heeft bemiddeld (…)"
sub 3.3.6
"Bij de voorbereiding van de zandtransactie en het tot stand komen van de bemiddelingsovereenkomst (…)"
2.4 Daargelaten dat voornoemde passages de geloofwaardigheid van de hierboven in r.o. 2.2 weergegeven stellingname van Cete aantasten, ook de producties zoals door Cete voorafgaand aan voornoemd tussenvonnis overgelegd, leveren geen althans onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van die stellingname op.
2.5 Tenslotte biedt de bij akte overgelegde verklaring van [Y] evenmin steun aan de bij die akte geformuleerde stellingname zijdens Cete. Immers, anders Cete sub 6.3 van haar akte heeft aangevoerd, heeft [Y] niet verklaard "dat hij reeds in september 1997 ermee bekend was dat in de zandprijs van Koop een opslag ten behoeve van Cete begrepen was, onder meer in verband met het ontwikkelen van een drainagesysteem". In zijn verklaring stelt [Y]:
"Ik heb tijdens de periode dat ik mededirecteur was van GEM Saendelft Beheer b.v. vernomen dat Cete parallel aan de onderhandelingen tussen ICAS en Koop Tjuchem over de inschrijfprijs van Koop Tjuchem voor Cete Inframanagement b.v. een fee bedongen bij Koop Tjuchem van fl. 0,10 per geleverde m3.(…) Ik verwachtte dat deze vergoeding gebaseerd was op verrichte werkzaamheden c.q. meedenken door Cete in de wijze van uitvoering van de zandophoging die duidelijk afwijkend was (zandopspuiten i.p.v. aanvoer per as) van hetgeen de gemeente voornemens was te laten uitvoeren."
Aldus verklaart [Y] niet ermee bekend te zijn dat in de zandprijs een opslag in verband met het ontwikkelen van een drainagesysteem besloten was, maar slechts de verwachting te hebben gehad dat zulks het geval was. Bij gebreke van verifiëring van die verwachting levert de verklaring van [Y] geen steun op voor de stellingname van Cete.
2.6 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat het hierboven sub 2.1 weergegeven beeld door Cete onvoldoende is weerlegd. Dit beeld wordt bovendien versterkt door het gespreksverslag dat Cete als productie E.10 heeft overgelegd. Daarin staat onder punt 5 allereerst aangegeven dat ICAS [X] gezien zijn "werkzaamheden in de diverse werkgroepen" niet persoonlijk betrokken kan zijn bij de aanbesteding, waarna besloten wordt dat [X] die aanbesteding toch zelf incognito via Cete zal laten plaatsvinden, terwijl in de onderhavige zaak naar voren komt dat Cete (lees dus: [X] incognito) daarbij voor zichzelf een vergoeding per te leveren kubieke meter zand heeft bedongen. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank in r.o. 5.6 van voornoemd tussenvonnis heeft overwogen is de rechtbank derhalve van oordeel dat de vordering van Cete gebaseerd is op een rechtshandeling die in strijd is met de goede zeden in de zin van art. 3:40 BW, en derhalve nietig. Om die reden wijst de rechtbank de vordering van Cete af.
2.7 Als de in het ongelijk gestelde partij zal Cete in de proceskosten worden veroordeeld.
In reconventie:
2.8 Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen is de bemiddelingsovereenkomst nietig. Derhalve ligt de vordering van Koop voor zover betrekking hebbend op de daarop gerichte verklaring van recht voor toewijzing gereed.
2.9 Het andere deel van de vordering betreft veroordeling van Cete tot (terug)betaling van een bedrag van € 190.035,88 (= fl. 418.783,96). Laatstgenoemd bedrag is opgebouwd uit twee bedragen, te weten een bedrag van € 124.273,77 (= fl. 273.863,35) excl. BTW en een bedrag van € 65.762,11 (= fl. 144.920,62) excl. BTW. Ten aanzien van deze beide bedragen overweegt de rechtbank het volgende.
2.10 Het bedrag van € 124.273,77 heeft volgens Koop betrekking op bedragen (exclusief BTW) die zij heeft voldaan uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst. Daargelaten dat Cete de juistheid van laatstgenoemd bedrag heeft betwist, stelt de rechtbank vast dat Cete zich op het standpunt heeft gesteld dat de betalingen door Koop verband houden met facturen die "zijn gebaseerd op de tussen partijen gemaakte afspraken d.d. december 1995" (conclusie van dupliek in reconventie sub 4.2). Aldus is ook volgens Cete sprake van betalingen uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst. Nu uit hetgeen de rechtbank hierboven in de conventie heeft overwogen voortvloeit dat die overeenkomst nietig is, is ten aanzien van alle bedragen die Koop uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst heeft betaald, sprake van onverschuldigde betaling. Cete dient het daarmede in totaal gemoeide bedrag derhalve aan Koop terug te betalen. Nu de standpunten van partijen ter zake van de hoogte van de door Koop uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst betaalde bedragen uiteenlopen, dient te worden beoordeeld welk bedrag Koop uit dien hoofde in totaal aan Cete heeft voldaan. Tegenover de stelling van Koop bedragen tot een totaal van € 190.035,88 (excl. BTW) te hebben betaald heeft Cete aangevoerd van Koop slechts betalingen te hebben ontvangen tot een bedrag van € 161.736,53 (= fl. 356.420,60) incl. BTW. Uit de stellingname van Cete volgt dat laatstgenoemd bedrag een bedrag ad € 65.762,11 (= fl. 144.920,62) omvat ter zake van de facturen met nummer 9943 en 00-33 waarop de rechtbank onderstaand afzonderlijk zal ingaan. Na aftrek daarvan resteert een bedrag van € 95.974,51. Onder verwijzing naar het tussenvonnis van 30 juli 2003, in het bijzonder r.o. 2 sub d, e, g en j staat tussen partijen niet alleen vast dat laatstgenoemd bedrag correspondeert met het totaal van de facturen met nummer 9712, 9715, 9824, 9825 en 9826, zoals vermeld in r.o. 2 sub d van voornoemd tussenvonnis, maar evenzeer dat zodanig bedrag door Koop is betaald. Mitsdien dient in deze procedure te worden uitgegaan van betalingen door Koop uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst tot een totaalbedrag van € 95.974,51. Laatstgenoemd bedrag dient derhalve als onverschuldigd door Cete aan Koop te worden terugbetaald.
2.11 Ten aanzien van voornoemd bedrag van € 65.762,11 (= fl. 144.920,62) staat tussen partijen vast dat de betaling daarvan uitvloeisel vormde van de regeling in der minne, zoals genoemd in r.o. 2 sub l van het tussenvonnis d.d. 30 juli 2003. Weliswaar houdt zodanige regeling in der minne verband met de bemiddelingsovereenkomst, doch de regeling betreft een afzonderlijke overeenkomst en wel een overeenkomst ter afdoening van een destijds tussen partijen bestaand geschil dat uitmondde in een verstekvonnis en een daarop gebaseerde vaststellingsovereenkomst. Nu die betaling derhalve haar rechtsgrond vindt in dit vonnis en de daarop gebaseerde vaststellingsovereenkomst, en zij dus niet als onverschuldigd kan worden aangemerkt wijst de rechtbank de vordering van Koop af voor zover het betreft het deel van de vordering tot terugbetaling van dit bedrag van € 65.762,11 af.
2.12 De gevorderde wettelijke rente over voornoemd bedrag van € 95.974,51 zal als onweersproken worden toegewezen.
2.13 Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking.
2.14 De rechtbank zal de proceskosten compenseren gelet op de mate van samenhang tussen de conventie en de reconventie enerzijds en de omstandigheid dat de vorderingen van Koop niet volledig voor toewijzing gereed liggen anderzijds.
3. Beslissing
De rechtbank:
In conventie:
3.1 Wijst de vordering af.
3.2 Veroordeelt Cete in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van Koop begroot op € 875,80 aan verschotten en € 2.313,00 aan salaris voor de procureur.
In reconventie:
3.3 Veroordeelt Cete tot betaling aan Koop van het bedrag van € 95.974,51 (vijfennegentig duizend negenhonderd vierenzeventig en 51/100 euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 februari 2002 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.4 Compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
3.5 Verklaart dit vonnis voor wat betreft het onder 3.3 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Monster, voorzitter, en mrs. V. van den Brink en Chr.A. Baardman, leden van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 november 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.