ECLI:NL:RBHAA:2003:AN7516

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
87434
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van verplichtingen uit de Letter of Intent tussen de gemeente Amsterdam, Schiphol en Luchtverkeersleiding Nederland

In deze zaak vordert de gemeente Amsterdam nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit een tussen haar en de N.V. Luchthaven Schiphol en de Luchtverkeersleiding Nederland overeengekomen Letter of Intent. De gemeente stelt dat deze partijen gedurende een reeks van jaren hun verplichtingen uit deze overeenkomst niet zijn nagekomen. De rechtbank verwijst naar de vaststaande feiten, waaronder de ondertekening van de Letter of Intent in 1994, waarin afspraken zijn gemaakt over het gebruik van de naderingsroute naar Schiphol. De gemeente stelt dat het percentage van naderingen over Amsterdam de afgesproken 1% overschrijdt en dat de partijen zich niet aan de afgesproken tijdstippen houden.

De gedaagden, Schiphol en de Luchtverkeersleiding, voeren verweer en stellen dat de Letter of Intent in strijd is met de wet en dat deze rechtsgeldig is opgezegd. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden bevoegd waren om de overeenkomst op te zeggen en dat de belangen van de gemeente voldoende worden beschermd door de bestaande wettelijke regels. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de gemeente tot nakoming van de Letter of Intent moeten worden afgewezen, omdat de opzeggingen rechtsgeldig zijn. De gemeente wordt als in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Zaaknr/rolnr: 87434/HA ZA02-1255
Vonnisdatum: 5 november 2003
244
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE HAARLEM,
MEERVOUDIGE KAMER,
in de zaak van:
de gemeente Amsterdam,
waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
procureur mr. H.K. Garvelink,
-- tegen --
1. de naamloze vennootschap N.V. Luchthaven Schiphol,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde partij,
procureur mr. Th.J. Douma,
en
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon Luchtverkeersleiding Nederland LVNL,
waarvan de zetel is gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde partij,
procureur eerst mr. P. Heidinga, thans mr. M. Middeldorp
en
3. de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gevoegde partij aan de zijde van gedaagden,
procureur mr. R.A. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Gemeente, respectievelijk Schiphol, de Luchtverkeersleiding en KLM.
1. Het verloop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
- het vonnis van 22 januari 2003 in het voegingsincident en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord van Schiphol met producties;
- de conclusie van antwoord van de Luchtverkeersleiding met producties;
- de conclusie van antwoord van de KLM met een productie;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek van Schiphol met producties;
- de conclusie van dupliek van de Luchtverkeersleiding;
- de conclusie van dupliek van de KLM met een productie.
Op 22 september 2003 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, de Gemeente door mr. E.A. Minderhoud, advocaat te Amsterdam, Schiphol door haar procureur, de Luchtverkeersleiding door mrs. J.H.W. Koster en P.H Blok, advocaten te Amsterdam en de KLM door mr R.J.G. Bäcker, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van na-dien overgelegde pleitnotities. Ter gelegenheid van het pleidooi hebben zowel de Gemeente als Schiphol bij akte producties in het geding gebracht.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit ge-ding het volgende vast:
a. In april 1994 hebben P. Jonker, R. Uijlenhoet en A.J. van Liere namens respectie-velijk de Gemeente, Schiphol en de rechtsvoorganger van de Luchtverkeersleiding een "LETTER OF INTENT" inzake gebruik baan 22/24 met naderingen over Am-sterdam-Centrum ondertekend.
b. In deze Letter of Intent is als basisprincipe neergelegd dat gestreefd wordt om het gebruik van de naderingsroute naar baan 22/24 over de binnenstad van Amsterdam te beperken tot circa 1% van alle naderingen naar Schiphol en dat dit basisprincipe uitgangspunt is voor onder meer de volgende voorwaarden:
"Voor de vaststelling van de zoneringscontour (tot 2003) wordt gerekend met een jaarlijks gebruikspercentage van 2%. Dit percentage is het absolute maximum: een grens die onder geen enkele omstandigheid overschreden kan worden.."
en
"Zonder nadere afspraken zal het gebruik van baan 22/24 beperkt blijven tot dag-vluchten tussen 07.00 uur en 21.00 uur."
c. Bij besluit van 23 oktober 1996 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen en daarbij regels gesteld omtrent het ge-bruik van dit luchtvaartterrein. Het besluit bevat onder meer de vaststelling van de ingevolge de Luchtvaartwet vereiste geluidszones, alsmede voorschriften voor de handhaving daarvan.
d. In februari 1997 is de rechtsvoorganger van de Luchtverkeersleiding, de LVB, met de Minister van Verkeer en Waterstaat overeengekomen -kort gezegd- dat de LVB zich verplicht tot het naleven van de bij of krachtens de Luchtvaartwet gestelde voorschriften, waaronder de regels hiervoor genoemd onder 2 c. Artikel 4 van deze overeenkomst bepaalt onder 9.: " De LVB beperkt het aantal rechtlijnige naderin-gen op de banen 22 en 24, uitgevoerd onder een hoogte van 914 meter (3000 voet) over het centrum van Amsterdam." En onder 10: De LVB wordt geacht het in het negende lid gestelde niet te zijn nagekomen indien het aantal rechte naderingen volgens het negende lid een waarde overschrijdt van 2.0 % van het totaal aantal naderingen op alle banen, betrokken op de periode van het gebruiksplan.
e. Bij brieven van 7 mei 2002 heeft de Gemeente Schiphol en de Luchtverkeerslei-ding gesommeerd de in de Letter of Intent neergelegde afspraken na te komen.
f. Bij brief van 23 mei 2002 heeft Schiphol zich beroepen op de nietigheid van de Letter of Intent wegens strijd met de wet, alsmede -voorzover vereist- de Letter of Intent opgezegd.
g. Bij brief van 31 mei 2002 heeft de Luchtverkeersleiding eveneens de Letter of In-tent opgezegd.
h. Bij wet van 27 juni 2002 strekkende tot wijziging van de Wet Luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol (verder de Schipholwet te noemen) is onder meer bepaald dat op het tijdstip waarop het eerste luchthavenin-delingsbesluit en het eerste luchthavenverkeersbesluit in werking treden het hier-voor onder 2 c. genoemde besluit vervalt.
i. De Schipholwet en het eerste daarop gegronde luchthavenindelingsbesluit en het eerste luchthavenverkeersbesluit zijn op 20 februari 2003 in werking getreden. Ook in dit nieuwe wettelijk systeem is uitgangspunt dat de wet geen bescherming biedt tegen aantallen vliegbewegingen maar tegen de milieuoverlast die door het vliegverkeer wordt veroorzaakt.
j. Vanaf de totstandkoming van de Letter of Intent is het percentage naderingen over het centrum van Amsterdam gemiddeld per jaar vrijwel steeds meer geweest dan 2% van het totaal aantal naderingen; ook wordt met een zekere regelmaat over het centrum van Amsterdam genaderd buiten de in de Letter of Intent genoemde tijd-stippen van 07.00 en 21.00 uur.
3. De vordering
3.1 Stellende dat Schiphol en de Luchtverkeersleiding gedurende een reeks van jaren een of meer verplichtingen voortvloeiende uit de Letter of Intent niet zijn nagekomen vor-dert de Gemeente veroordeling van Schiphol en de Luchtverkeersleiding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis na te komen de afspraken zoals vervat in de Letter of Intent, zulks onder verbeurte van een dwang-som van € 2.000.000,- per overtreding, alsmede om binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis met onmiddellijke ingang te verrekenen de schendingen van de 1% norm vanaf 1 november 2001 naar de mate waarin die norm is geschonden, zulks eveneens onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000.000,- per overtreding.
4. Het verweer
4.1 Het verweer van Schiphol, de Luchtverkeersleiding en de KLM steunt met name op de volgende twee pijlers:
a. de in de Letter of Intent neergelegde overeenkomst is in strijd met de wet of de openbare orde, althans naleving daarvan levert thans strijd op met de wet of de openbare orde, zodat die overeenkomst nietig is;
b. de Letter of Intent is rechtsgeldig opgezegd.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 De opzeggingsbevoegdheid.
5.1.1. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat Schiphol en de Luchtverkeersleiding onbevoegd zijn de Letter of Intent op te zeggen, nu zich niet het geval voordoet dat in-standhouding van de Letter of Intent in ongewijzigde vorm naar maatstaven van rede-lijkheid en billijkheid niet van hen mag worden verwacht.
5.1.2. Het standpunt van de Gemeente wordt niet gevolgd. Als er al sprake van is dat uit de Letter of Intent verplichtingen voor Schiphol en de Luchtverkeersleiding voortvloeien waarvan door de Gemeente (na 2003) in rechte nakoming kan worden gevorderd, dan zijn deze verplichtingen te kenschetsen als duurverbintenissen. Niet gesteld of gebleken is dat de Letter of Intent ook voor de Gemeente rechtens relevante duurverbinte-nissen deed ontstaan. Deze eenzijdige duurbelasting voor Schiphol en de Luchtver-keersleiding brengt op zichzelf reeds mede dat zij in beginsel bevoegd zijn zich hier-van door opzegging te bevrijden.
5.2 Belangenafweging.
5.2.1. Bij gebruikmaking van deze opzeggingsbevoegdheid dienen Schiphol en de Luchtver-keersleiding echter wel de belangen van de Gemeente af te wegen tegen het belang dat zij bij die opzegging hebben en in de stellingen van de Gemeente is te lezen dat de Gemeente meent dat die afweging er toe had moeten leiden dat opzegging achterwege was gebleven, althans dat een opzegtermijn in acht genomen had dienen te worden.
5.2.2. Ook hier wordt het standpunt van de Gemeente niet gevolgd. Met Schiphol en de Luchtverkeersleiding wordt geoordeeld dat de belangen van de Gemeente, welke zij met de Letter of Intent beoogde te beschermen, sedert de Aanwijzing Schiphol in 1996, hiervoor genoemd onder 2 c. voldoende worden beschermd door de daarin aan Schiphol gegeven voorschriften inzake het gebruik van de luchthaven, welke voor-schriften sedert 1997, ingevolge de onder 2 d. genoemde overeenkomst, ook door de Luchtverkeersleiding dienden te worden nageleefd. Deze regelgeving beoogt immers de omgeving van Schiphol, waaronder de Gemeente, te beschermen tegen de door het vliegverkeer veroorzaakte overlast door daaraan beperkingen op te leggen met betrekking tot onder meer geluid en verontreiniging. De inwerkingtreding van de Schiphol-wet in 2003 heeft dat niet anders gemaakt. Het argument van de Gemeente dat de Letter of Intent haar een verdergaande bescherming biedt tegen vliegtuigoverlast dan de wet, legt onvoldoende gewicht in de schaal, met name nu relatieve beperking van de overlast boven het centrum Amsterdam logischerwijs tot gevolg heeft dat elders de overlast relatief toeneemt, terwijl de wettelijke regelgeving juist uitgaat van een evenwichtige verdeling van de door het vliegverkeer rond Schiphol veroorzaakte overlast.
5.2.3. Ook al zou de Gemeente voorts gelijk hebben met haar uitvoerig toegelichte stelling dat de handhaving van de wettelijke regels in de praktijk uitermate gebrekkig is, waardoor overtredingen van de wettelijke regels niet altijd worden bloot gelegd, ter-wijl de nakoming van de verplichtingen uit de Letter of Intent op eenvoudiger wijze is te controleren, dan nog doet dat niet af aan het belang dat kan worden toegekend aan de formele bescherming tegen overlast van het vliegverkeer die het wettelijk kader de Gemeente biedt. Bovendien kunnen eventuele tekortkomingen in de handhaving, bij uitstek een overheidstaak, Schiphol en de Luchtverkeersleiding niet worden tegengeworpen.
5.2.4. Schiphol en de Luchtverkeersleiding hebben voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang hebben bij de beëindiging van de verbintenissen uit de Letter of Intent, nu door oorzaken als meteorologische omstandigheden, veiligheidseisen en spitsuur-drukte nakoming van die verbintenissen telkens zeer bezwaarlijk kan zijn.
5.2.5. Het resultaat van de belangenafweging is op grond van het vorenstaande niet van dien aard dat Schiphol en de Luchtverkeersleiding in strijd met de redelijkheid en billijk-heid hebben gehandeld door van hun opzeggingsbevoegdheid gebruik te maken.
5.2.6. Met betrekking tot de in acht te nemen opzegtermijn wordt erop gewezen dat, gelijk hiervoor is overwogen, reeds sedert 1996/97 aan de Gemeente voldoende bescherming werd geboden door het vigerende wettelijk stelsel. De opzeggingen in 2002 hoefden daarom geen opzegtermijn te bevatten.
5.3 Het vorenstaande brengt mee dat door de rechtsgeldige opzeggingen van de Letter of Intent de vorderingen van de Gemeente tot nakoming daarvan alleen al daarom moeten worden afgewezen. De vraag of de Letter of Intent nietig is wegens strijd met de wet of de openbare orde behoeft derhalve geen behandeling meer.
5.4 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt de Gemeente verwezen in de kosten van de procedure.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1 Wijst de vorderingen af.
6.2 Veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure, voor ieder der gedaagden begroot op € 193,- aan verschotten en € 1.560,- aan salaris procureur.
6.3 Verklaart dit vonnis ten aanzien van de onder 6.2 uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Monster, voorzitter, en mrs. M.T. Hoogland en H.A. Pott Hofstede, leden van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken ter te-rechtzitting van 5 november 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.