5. Beoordeling van het geschil
5.1 De opzeggingsbevoegdheid.
5.1.1. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat Schiphol en de Luchtverkeersleiding onbevoegd zijn de Letter of Intent op te zeggen, nu zich niet het geval voordoet dat in-standhouding van de Letter of Intent in ongewijzigde vorm naar maatstaven van rede-lijkheid en billijkheid niet van hen mag worden verwacht.
5.1.2. Het standpunt van de Gemeente wordt niet gevolgd. Als er al sprake van is dat uit de Letter of Intent verplichtingen voor Schiphol en de Luchtverkeersleiding voortvloeien waarvan door de Gemeente (na 2003) in rechte nakoming kan worden gevorderd, dan zijn deze verplichtingen te kenschetsen als duurverbintenissen. Niet gesteld of gebleken is dat de Letter of Intent ook voor de Gemeente rechtens relevante duurverbinte-nissen deed ontstaan. Deze eenzijdige duurbelasting voor Schiphol en de Luchtver-keersleiding brengt op zichzelf reeds mede dat zij in beginsel bevoegd zijn zich hier-van door opzegging te bevrijden.
5.2 Belangenafweging.
5.2.1. Bij gebruikmaking van deze opzeggingsbevoegdheid dienen Schiphol en de Luchtver-keersleiding echter wel de belangen van de Gemeente af te wegen tegen het belang dat zij bij die opzegging hebben en in de stellingen van de Gemeente is te lezen dat de Gemeente meent dat die afweging er toe had moeten leiden dat opzegging achterwege was gebleven, althans dat een opzegtermijn in acht genomen had dienen te worden.
5.2.2. Ook hier wordt het standpunt van de Gemeente niet gevolgd. Met Schiphol en de Luchtverkeersleiding wordt geoordeeld dat de belangen van de Gemeente, welke zij met de Letter of Intent beoogde te beschermen, sedert de Aanwijzing Schiphol in 1996, hiervoor genoemd onder 2 c. voldoende worden beschermd door de daarin aan Schiphol gegeven voorschriften inzake het gebruik van de luchthaven, welke voor-schriften sedert 1997, ingevolge de onder 2 d. genoemde overeenkomst, ook door de Luchtverkeersleiding dienden te worden nageleefd. Deze regelgeving beoogt immers de omgeving van Schiphol, waaronder de Gemeente, te beschermen tegen de door het vliegverkeer veroorzaakte overlast door daaraan beperkingen op te leggen met betrekking tot onder meer geluid en verontreiniging. De inwerkingtreding van de Schiphol-wet in 2003 heeft dat niet anders gemaakt. Het argument van de Gemeente dat de Letter of Intent haar een verdergaande bescherming biedt tegen vliegtuigoverlast dan de wet, legt onvoldoende gewicht in de schaal, met name nu relatieve beperking van de overlast boven het centrum Amsterdam logischerwijs tot gevolg heeft dat elders de overlast relatief toeneemt, terwijl de wettelijke regelgeving juist uitgaat van een evenwichtige verdeling van de door het vliegverkeer rond Schiphol veroorzaakte overlast.
5.2.3. Ook al zou de Gemeente voorts gelijk hebben met haar uitvoerig toegelichte stelling dat de handhaving van de wettelijke regels in de praktijk uitermate gebrekkig is, waardoor overtredingen van de wettelijke regels niet altijd worden bloot gelegd, ter-wijl de nakoming van de verplichtingen uit de Letter of Intent op eenvoudiger wijze is te controleren, dan nog doet dat niet af aan het belang dat kan worden toegekend aan de formele bescherming tegen overlast van het vliegverkeer die het wettelijk kader de Gemeente biedt. Bovendien kunnen eventuele tekortkomingen in de handhaving, bij uitstek een overheidstaak, Schiphol en de Luchtverkeersleiding niet worden tegengeworpen.
5.2.4. Schiphol en de Luchtverkeersleiding hebben voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang hebben bij de beëindiging van de verbintenissen uit de Letter of Intent, nu door oorzaken als meteorologische omstandigheden, veiligheidseisen en spitsuur-drukte nakoming van die verbintenissen telkens zeer bezwaarlijk kan zijn.
5.2.5. Het resultaat van de belangenafweging is op grond van het vorenstaande niet van dien aard dat Schiphol en de Luchtverkeersleiding in strijd met de redelijkheid en billijk-heid hebben gehandeld door van hun opzeggingsbevoegdheid gebruik te maken.
5.2.6. Met betrekking tot de in acht te nemen opzegtermijn wordt erop gewezen dat, gelijk hiervoor is overwogen, reeds sedert 1996/97 aan de Gemeente voldoende bescherming werd geboden door het vigerende wettelijk stelsel. De opzeggingen in 2002 hoefden daarom geen opzegtermijn te bevatten.
5.3 Het vorenstaande brengt mee dat door de rechtsgeldige opzeggingen van de Letter of Intent de vorderingen van de Gemeente tot nakoming daarvan alleen al daarom moeten worden afgewezen. De vraag of de Letter of Intent nietig is wegens strijd met de wet of de openbare orde behoeft derhalve geen behandeling meer.
5.4 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt de Gemeente verwezen in de kosten van de procedure.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1 Wijst de vorderingen af.
6.2 Veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure, voor ieder der gedaagden begroot op € 193,- aan verschotten en € 1.560,- aan salaris procureur.
6.3 Verklaart dit vonnis ten aanzien van de onder 6.2 uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Monster, voorzitter, en mrs. M.T. Hoogland en H.A. Pott Hofstede, leden van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken ter te-rechtzitting van 5 november 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.