5. De gronden van de beslissing
5.1 Tegen het eerste onderdeel van de vordering van Brand hebben gedaagden zich verweerd met de stelling dat zij in de plaats van [naam voormalig huurder] huurder zijn geworden van het pand. De genoemde fax van 10 maart 2001, het feit dat [gedaagde 2] elke maand een bedrag van € 2.500,-- aan Brand heeft overgemaakt en Brand deze huurpenningen steeds heeft geaccepteerd, alsmede de drankleveranties aan de BV heeft verzorgd, duiden erop dat Brand de situatie heeft geaccepteerd, aldus gedaagden.
5.2 Dit verweer dient te worden verworpen, nu in dit geding onvoldoende is komen vast te staan dat gedaagden of één van hen - gedaagden zelf hebben dat in het midden gelaten - in de plaats van [naam voormalig huurder] huurder(s) is/zijn geworden van het pand of dat tussen Brand enerzijds en de BV en/of [gedaagde 2] anderzijds een (nieuwe) huurovereenkomst tot stand is gekomen. Uit de door Brand in het geding gebrachte correspondentie tussen partijen komt naar voren dat partijen gedurende lange tijd onderhandeld hebben over een in de plaatsstelling of een (nieuwe) huurovereenkomst, maar ook dat zij daarover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Het enkele feit dat [gedaagde 2] elke maand € 2.500,-- aan Brand heeft overgemaakt en Brand deze bedragen heeft behouden, is onvoldoende om een in de plaatsstelling of de totstandkoming van een (nieuwe) huurovereenkomst aan te nemen. Hierbij is van belang dat de hoogte van de door [gedaagde 2] aan Brand gedane betalingen door hemzelf is vastgesteld en niet overeenstemt met de door [naam voormalig huurder] verschuldigde en betaalde huur. Over de door gedaagden of één van hen te betalen huurprijs - één van de essentialia van een huurovereenkomst - is, naar uit genoemde correspondentie blijkt en ook nog eens ter zitting is gebleken, nooit overeenstemming tussen partijen bereikt. Ook de drankleveranties door Brand aan proeflokaal De Blauwe Druif en het akkoord van Brand ten aanzien van een aantal door gedaagden uitgevoerde of uit te voeren verbouwingswerkzaamheden aan het pand - waarvan blijkt uit de fax van 10 maart 2001 - kunnen niet tot een andere conclusie leiden, nu aannemelijk is dat Brand daarbij, naar zij ter zitting heeft aangevoerd, heeft gehandeld in de veronderstelling dat partijen er bij hun onderhandelingen wel uit zouden komen. Gelet op het vorenstaande is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat gedaagden zich zonder recht of titel in het pand bevinden, zodat de voorzieningenrechter het aannemelijk acht dat de bodemrechter, indien zijn oordeel wordt gevraagd, de ontruiming door gedaagden van het pand zal bevelen.
5.3 Na afweging van - voor zover gesteld - de belangen van partijen en gezien het vorenstaande zal de vordering tot ontruiming worden toegewezen, met dien verstande dat het de voorzieningenrechter redelijk voorkomt om gedaagden een termijn van 14 dagen te gunnen alvorens tot ontruiming kan worden overgegaan.
5.4 Voorts vordert Brand van de BV een bedrag van € 58.000,-- voor achterstallige betalingen voor drankleveranties aan proeflokaal De Blauwe Druif ten bedrage van € 76.299,27. Gedaagden hebben ter terechtzitting erkend dat de BV nog een bedrag van € 58.000,-- voor afgenomen drank aan Brand verschuldigd is, maar beroepen zich op verrekening van deze vordering met een door hen gestelde tegenvordering van ( 70.000,-- (€ 31.764,81) terzake van de door hen gemaakte verbouwingskosten. Hierop heeft Brand, onder verwijzing naar de fax van 10 maart 2001 en het door gedaagden in het geding gebrachte overzicht van gemaakte verbouwingskosten, gesteld dat zij bereid is de door gedaagden gemaakte verbouwingskosten aan het pand te vergoeden, voor zover per fax van 10 maart 2001 door Brand toestemming is gegeven voor die verbouwing en hiervoor door gedaagden reële bedragen worden gevraagd. Van de zijde van Brand is voorts aangegeven dat de werkzaamheden waarmee Brand akkoord is gegaan, blijkens voornoemd overzicht, ( 13.916,-- (€ 6.314,81) hebben gekost.
5.5 Nu Brand onvoldoende heeft betwist dat dit geen reële kosten zouden betreffen, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat gedaagden (althans de BV) een bedrag van € 6.314,81 met genoemde € 58.000,-- zullen kunnen verrekenen. De overige door gedaagden opgevoerde verbouwingskosten zijn door Brand afdoende betwist, nu niet aannemelijk is geworden dat gedaagden voor het maken van deze kosten aan het pand toestemming van Brand hebben verkregen. De overige kosten komen derhalve niet voor verrekening in aanmerking. Op grond van het vorenstaande dient de BV in ieder geval nog een bedrag van € 51.685,19 (€ 58.000,-- minus € 6.314,81) aan Brand te betalen, waartoe zij dan ook in dit geding zal worden veroordeeld.
5.6 Gedaagden zullen als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.