ECLI:NL:RBHAA:2003:AI0131

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/095346-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Toeter
  • mr. Grosheide
  • mr. Vogel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafvonnis meervoudige economische strafkamer inzake de exploitant van café De Hemel te Volendam

Op 18 juli 2003 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de exploitant van café De Hemel, in verband met de brand die op 1 januari 2001 in het café plaatsvond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen, ondanks de bezwaren van de verdediging over de gelijktijdige behandeling van commune en economische delicten door dezelfde rechter. De rechtbank oordeelt dat de procedurele verschillen tussen deze delicten niet meer relevant zijn en dat de wetgever geen beletsel heeft gezien voor deze gecombineerde behandeling.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld. Het Openbaar Ministerie had de verdachte aangeklaagd voor een overtreding van de Drank- en Horecawet, maar de rechtbank oordeelt dat de verjaringstermijn niet tijdig is gestuit. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet op de hoogte was van de vervolging voor deze overtreding voordat de verjaringstermijn was verstreken. Daarom verklaart de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Dit vonnis is tot stand gekomen na meerdere openbare terechtzittingen in juni en juli 2003, waarbij de rechtbank de zaak grondig heeft onderzocht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE ECONOMISCHE
STRAFKAMER
Parketnummer: 15/095346-03
Uitspraakdatum: 18 juli 2003
Tegenspraak
VONNIS
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23, 24, 26 en 27 juni 2003 en 1, 2 en 4 juli 2003 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonadres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
2.1 Bevoegdheid van de rechtbank
Namens de verdediging is de vraag opgeworpen of de rechtbank bevoegd is om de onderhavige zaak te be-handelen. Zij is immers - zij het in een andere hoedanigheid - gelijktijdig belast met de behandeling van een aantal commune strafbare feiten (parketnummer 15/030591-01). Consequentie daarvan is dat een en dezelfde rechter de terechtzitting in twee verschillende kwaliteiten leidt. De verdediging acht dit bezwaarlijk, omdat het procesrecht voor de berechting van commune delicten verschilt van het procesrecht dat geldt voor eco-nomische delicten, waardoor misverstanden zouden kunnen rijzen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Het openbaar ministerie heeft verdachte ter zake van een aantal commune strafbare feiten gedagvaard voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Voor het economische delict is verdachte tegen dezelfde dag en hetzelfde tijdstip afzonderlijk gedagvaard voor de meervoudige economische strafkamer. Niet ter discus-sie staat dat beide kamers op zich zelf bevoegd zijn kennis te nemen van deze verschillende delicten.
De rechtbank heeft de commune delicten en het economische delict vervolgens gelijktijdig, dat wil zeggen op één en dezelfde terechtzitting, aan de orde gesteld. Van een gevoegde behandeling is evenwel geen sprake: De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld de respectieve zaken afzonderlijk voor te dragen en in die zaken afzonderlijk te requireren. Daarnaast wordt - zonodig - in de verschillende zaken apart proces verbaal van het verhandelde ter terechtzitting opgemaakt en wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het wettelijk systeem zich niet tegen deze handelwijze. Daarbij dient te worden be-dacht dat de gedachte dat economische delicten een andere benadering vergen dan commune in een reeks wetswijzigingen is verlaten en dat - nu het procesrecht voor economische delicten niet wezenlijk (meer) ver-schilt van het commune strafprocesrecht - niet snel meer aanleiding zal bestaan voor de door de verdediging gevreesde misverstanden.
Overigens verdient nog opmerking dat de wetgever in de bestaande verschillen in procesrecht kennelijk geen beletsel heeft gezien om de economische kamers (onder omstandigheden) kennis te laten nemen van commune delicten en vice versa (zie de artt 39 WED en 56 lid 4 RO (oud)).
De rechtbank is derhalve bevoegd tot kennisneming van de economische zaak.
2.2. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
Aan verdachte wordt verweten een - blijkens de tenlastelegging - in of omstreeks de periode van 31 december 2000 tot en met 1 januari 2001 begane overtreding van artikel 3 van de Drank- en Horecawet, waarvoor het recht op strafvervolging - behoudens stuiting van de verjaring - na ommekomst van een termijn van twee jaren zou zijn komen te vervallen.
Op 13 december 2002 heeft de officier van justitie bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, een nadere vordering gerechtelijk vooronderzoek ingediend, strekkende tot uit-breiding van het reeds lopende gerechtelijk vooronderzoek tot - onder meer - deze overtreding, die mede on-derwerp van onderzoek is geweest in het strafrechtelijk onderzoek naar de brand in de Hemel te Volendam. Deze daad van vervolging is - zo is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken - niet voor ommekomst van de verjaringstermijn ter kennis gekomen van verdachte. Derhalve is de verjaring niet door die daad van ver-volging tijdig gestuit.
De stelling van het Openbaar Ministerie dat deze overtreding besloten lag in het op 21 mei 2001 bij de rech-ter-commissaris gevorderde en kort nadien ter kennis van verdachte gebrachte gerechtelijk vooronderzoek kan niet als juist worden aanvaard, nu in die vordering in het geheel niet wordt gesproken over die overtreding. Evenmin juist is de stelling dat het verhoor van verdachtes broer op 15 januari 2002 over de drank- en horecavergunning de verjaring heeft gestuit, nu uit dat verhoor in het geheel niet valt af te leiden dat de officier van justitie voornemens was verdachte voor de overtreding van de Drank- en Horecawet te vervolgen.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Toeter, voorzitter,
mrs. Grosheide en Vogel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Melchers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2003.