ECLI:NL:RBHAA:2003:AF9900

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/700006-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Toeter
  • A. Heidinga
  • M. Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Britse onderdaan in verband met smokkel van verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 april 2003 uitspraak gedaan over een verzoek tot uitlevering van een Britse onderdaan, die in uitleveringsdetentie verbleef in Nederland. Het uitleveringsverzoek was ingediend door de Franse autoriteiten in verband met een verstekvonnis van het Tribunal de Grande Instance de Boulogne sur Mer, waarbij de opgeëiste persoon was veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor de uitlokking van de opzettelijke invoer, het opzettelijk bezit en transport van hashish. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stukken die door de Franse autoriteiten zijn overgelegd voldoen aan de eisen die gesteld worden in het Europees Verdrag betreffende uitlevering en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank overweegt dat het niet noodzakelijk is dat de feiten in Nederland op dezelfde wijze strafbaar zijn als in Frankrijk. De opgeëiste persoon heeft ter zitting niet kunnen aantonen dat hij onschuldig is aan de feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen feiten zijn die in de weg staan aan de toelaatbaarheid van de uitlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de uitlevering aan Frankrijk voor de tenuitvoerlegging van de straf voor de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot het bezitten, transporteren en binnen het grondgebied van Frankrijk brengen van cannabishars toe te laten, maar de uitlevering voor de smokkel van verboden goederen te verklaren als ontoelaatbaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. Heidinga niet in staat was de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer: 15/700006-03
Uitspraakdatum: 28 april 2003
UITLEVERING
Uitspraak van de rechtbank Haarlem op de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering van:
[opgeeiste persoon],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
van Britse nationaliteit,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
thans verblijvende (in uitleveringsdetentie) in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem,
aan Frankrijk
1 Relevante schriftelijke stukken
1.1 Verzoek tot uitlevering
In het dossier bevindt zich het bij nota van de ambassade van Frankrijk d.d. 24 februari 2003 nr. 242/ANL en door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingediende verzoek tot uitlevering van 14 februari 2003 van de hierboven aangeduide opgeëiste persoon, afkomstig van Gérald Lesigne, Procureur de la République bij het Tribunal de Grande Instance te Boulogne sur Mer, kenmerk B31-03/00044.
Uitlevering wordt gevraagd in verband met de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van het Tribunal de Grande Instance de Boulogne sur Mer d.d. 12 maart 1998, parketnr. 96006695, vonnisnr. 407/98, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf terzake van de in dat vonnis vermelde strafbare feiten, dan wel in verband met de verdere vervolging terzake van die feiten.
1.2 Door de verzoekende Staat overlegde stukken:
a) Voormeld uitleveringsverzoek, onder meer inhoudende een uiteenzetting van de feiten, een overzicht van de toepasselijke rechtsvoorschriften, alsmede een mededeling dat tegen genoemd vonnis een rechtsmiddel openstaat;
b) een authentiek afschrift van voormeld bij verstek gewezen vonnis, waarbij het hierna te noemen mandat d'arrêt is gehandhaafd en welk vonnis onder meer inhoudt een uiteenzetting van de feiten;
c) een authentiek afschrift van een mandat d'arrêt, afgegeven op 21 juli 1997 door Samuel Vuelta-Simon, juge d'instruction bij het Tribunal de Grande Instance de Boulogne sur Mer tegen de opgeëiste persoon
d) een gewaarmerkt afschrift van de toepasselijke Franse wetsartikelen.
1.3 Overige stukken van het dossier:
Voorts maken de volgende stukken deel uit van het dossier:
e) de vordering d.d. 27 februari 2003 van de officier van justitie, zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid van de Uitleveringswet;
f) het proces-verbaal van de zitting van deze rechtbank van 14 april 2003;
g) de schriftelijke conclusie van de opvatting van de officier van justitie, zoals bedoeld in art. 26, tweede lid van de Uitleveringswet.
2 Overwegingen
2.1 Identiteit van de opgeëiste persoon
Mede op grond van hetgeen de opgeëiste persoon dienaangaande ter zitting heeft verklaard, heeft de rechtbank vastgesteld dat hij [opgeeiste persoon] is, dat hij de Britse nationaliteit bezit en dat hij degene is, van wie de uitlevering wordt verzocht.
2.2 Genoegzaamheid van de stukken
De door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen aan de daaraan ingevolge verdrag en wet te stellen eisen. Met name is in de hiervoor genoemde uiteenzetting der feiten, zoals opgenomen in het hiervoor genoemde uitleveringsverzoek, voldoende duidelijk omschreven ter zake van welke feiten de uitlevering wordt verzocht met voldoende nauwkeurige aanduiding van plaats en tijd.
2.3 Overige voorwaarden voor toelaatbaarheid van de uitlevering
2.3.1
Van toepassing is het Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965, nr. 9), alsmede de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (Trb. 1990, nr. 145).
Inzake de gevraagde uitlevering voor de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij smokkel in de zin van het niet vervullen van douanevoorschriften met betrekking tot verboden goederen, overweegt de rechtbank dat ten aanzien van deze feiten geen wettelijke regeling bestaat op grond waarvan deze als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn gesteld. Artikel 44 van de Douanewet voorziet niet in strafbaarstelling van het niet vervullen van douanevoorschriften bij invoer van cannabishars zonder verlof van de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. De rechtbank is van oordeel dat zij de uitlevering voor deze feiten dan ook ontoelaatbaar dient te verklaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat het feitencomplex, waarvoor de opgeëiste persoon blijkens het verstekvonnis van het Tribunal de Grande Instance de Boulogne sur Mer d.d. 12 maart 1998 is veroordeeld, te weten: uitlokking van invoer, bezit en transport van verdovende middelen, gepleegd te Newark in Groot-Brittannië, in België en in Nederland, niet voldoet aan de eis van dubbele strafbaarheid. Hij heeft daartoe betoogd dat dat feitencomplex in Nederland niet als strafbaar feit kwalificeerbaar is. De uitlevering dient mitsdien - aldus de raadsman - ontoelaatbaar verklaard te worden.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Vooropgesteld zij dat - gelet op voormeld bij verstek gewezen vonnis van het Tribunal de Grande Instance de Boulogne sur Mer d.d. 12 maart 1998 - Frankrijk kennelijk rechtsmacht bezit ter vervolging van een persoon die niet de Franse nationaliteit bezit en die verdacht wordt van de uitlokking van de opzettelijke invoer, het opzettelijk bezit en transport van hashish, die - zoals in het onderhavige geval uit de overgelegde stukken blijkt - in Frankrijk nadien is onderschept.
Het betoog van de raadsman, dat er kennelijk vanuit gaat dat naar Nederlands recht een niet Nederlander in Nederland niet vervolgd kan worden voor de in het buitenland gepleegde uitlokking van opzettelijk invoer, vervoer en aanwezig hebben van hashish, ziet er echter aan voorbij dat voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid niet nodig is dat het feitencomplex terzake waarvan de uitlevering wordt verzocht in Nederland op gelijke wijze strafbaar is als in het land dat de uitlevering verzoekt.
Het feitencomplex, waarvoor Frankrijk de uitlevering verzoekt valt naar Nederlands recht te kwalificeren als het medeplegen van opzettelijke invoer, opzettelijk vervoer en het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hashish, welk feitencomplex is begaan - naar blijkt uit de bij het uitleveringsverzoek overgelegde stukken - in Calais in Frankrijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat genoemd feitencomplex blijkens de door de verzoekende staat overgelegde stukken strafbaar is naar het recht van de verzoekende staat en dat daarvoor naar het recht van de verzoekende staat een vrijheidsbenemende straf kan worden opgelegd van tenminste een jaar.
Ook naar Nederlands recht zijn deze feiten - zoals hiervoor vastgesteld strafbaar.
De feiten leveren naar Nederlands recht op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Daarvoor kan eveneens een vrijheidsstraf worden opgelegd van tenminste een jaar.
2.3.2
De opgeëiste persoon heeft ter zitting niet gesteld onverwijld aan te kunnen tonen onschuldig te zijn aan de feiten, waarvoor de uitlevering is gevraagd. Evenmin is anderszins gebleken, dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten, waarvoor uitlevering is gevraagd.
2.3.3
Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat voormeld bij verstek gewezen vonnis van 12 maart 1998, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, niet onherroepelijk is omdat de opgeëiste persoon nog een rechtsmiddel daartegen kan aanwenden.
Gelet op het vorenoverwogene is voldaan aan de in de artikelen 2 en 12 van het Europese Uitleveringsverdrag gestelde vereisten voor toelaatbaarverklaring van de uitlevering , doch alleen voor zover het verzoek tot uitlevering strekt tot tenuitvoerlegging van de bij voormeld verstekvonnis opgelegde straf voor de bij dat vonnis bewezenverklaarde overtredingen van de Franse verdovende middelen wetgeving, dan wel indien tijdig tegen dat vonnis een rechtsmiddel wordt aangewend ter fine van strafvervolging ter zake van diezelfde feiten.
3. Slotsom
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten die in de weg zouden staan aan de toelaatbaarverklaring van de uitlevering, zal, gelet op de artikelen:
- 1, 2 en 12 van het Europees Uitleveringsverdrag;
- 2, 5, 18 en 28 van de Uitleveringswet;
- 47 van het Wetboek van Strafrecht
- 3 en 11 van de Opiumwet;
alsmede gelet op de Schengenuitvoeringsovereenkomst wordt beslist als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart ONTOELAATBAAR de uitlevering aan Frankrijk van [opgeeiste persoon],
voornoemd ter tenuitvoerlegging van de straf, hem bij vonnis van het Tribunal de Grande Instance de Boulogne sur Mer d.d. 12 maart 1998 opgelegd ter zake van smokkel van verboden goederen, zoals een en ander strafbaar is gesteld in de Code des Douanes in de artikelen vermeld in voormeld verstekvonnis alsmede ingeval van tijdige aanwending van een rechtsmiddel tegen dat vonnis ter vervolging van vorenbedoelde feiten.
Verklaart TOELAATBAAR de uitlevering aan Frankrijk van [opgeeiste persoon],
voornoemd ter tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf, voorzover die hem is opgelegd bij voormeld bij verstek gewezen vonnis van het Tribunal de Grande Instance de Boulogne sur Mer d.d. 12 maart 1998 voor de daarbij bewezenverklaarde feiten met betrekking tot het bezitten, transporteren en binnen het grondgebied van Frankrijk brengen van het verdovende middel cannabishars gepleegd in mei/juni 1996, althans in een niet nader omschreven daaraan voorafgaande periode, dan wel indien tijdig een rechtsmiddel tegen voormeld bij verstek gewezen vonnis wordt ingesteld ter strafvervolging van die hiervoor bedoelde feiten.
5. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
deze uitspraak is gewezen door
mr Toeter, voorzitter,
mrs Heidinga en Goossens, rechters,
in tegenwoordigheid van Struijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 april 2003
Mr Heidinga is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.