ECLI:NL:RBHAA:2003:AF6607

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
196007
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in ontbindingsprocedure

In deze zaak heeft verzoekster op 14 februari 2003 een verzoek ingediend tot dagbepaling van een voorlopig getuigenverhoor in het kader van een ontbindingsprocedure tegen de Coöperatieve Rabobank Beverwijk U.A. De Rabobank heeft op 25 februari 2003 een bezwaarschrift ingediend tegen dit verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 maart 2003. De kantonrechter te Haarlem heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de regels van bewijsrecht ook van toepassing zijn in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de procedure zich daartegen verzet. Verzoekster wenst te bewijzen dat er interne verschillen zijn binnen de Rabobank met betrekking tot het gebruik van COF-kredieten en dat er onduidelijkheid bestaat over de regels omtrent deze kredieten. De Rabobank heeft echter aangevoerd dat verzoekster geen belang heeft bij het bewijs dat zij wil leveren, omdat dit niet relevant zou zijn voor de beslissing in de ontbindingsprocedure. De kantonrechter heeft deze zienswijze van de Rabobank onderschreven en geconcludeerd dat verzoekster geen belang heeft bij het horen van de door haar genoemde getuigen. Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De beschikking is gegeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 maart 2003 door de kantonrechter en ondertekend door de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton, locatie Haarlem
zaaknummer: 196007
datum beschikking: 27 maart 2003
BESCHIKKING VAN DE KANTONRECHTER TE HAARLEM
In de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
hierna: [verzoekster],
gemachtigde mr. C.B.C. van Tuinen-Andringa,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK BEVERWIJK U.A.,
gevestigd te Beverwijk,
verweerster,
hierna: de Rabobank,
gemachtigde mr. H.J. van der Hauw.
1. Het verloop van de procedure
[Verzoekster] heeft op 14 februari 2003 een verzoek ingediend strekkende tot dagbepaling van een voorlopig getuigenverhoor.
De Rabobank heeft op 25 februari 2003 een bezwaarschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2003 plaatsgevonden.
De inhoud van de stukken kan als hier ingelast en herhaald worden beschouwd.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1 Het verzoek is gebaseerd op de stelling dat [verzoekster] wenst te bewijzen dat binnen de Rabobank interne verschillen zijn geconstateerd in beleid ten aanzien van het gebruik van COF-kredieten en dat regels met betrekking tot het gebruik van COF-kredieten ontbreken dan wel onduidelijk zijn en -voor zover deze regels er zijn- deze in ieder geval met handen en voeten zijn en worden getreden door bankmedewerkers in die zin dat met grote regelmaat COF-kredieten zijn verstekt zonder de formele schriftelijke goedkeuring van de daartoe bevoegden. In de door de Rabobank reeds aanhangig gemaakte ontbindingsprocedure heeft [verzoekster] er groot belang bij bewijs te vergaren door middel van het voorlopig getuigenverhoor.
2.2 De Rabobank heeft aangevoerd dat de ontbindingsprocedure onaanvaardbare vertraging dreigt op te lopen. Aan de orde is de vraag of ingevolge de wet het bewijs door getuigen is toegelaten in het kader van een verzoekschriftprocedure op de voet van artikel 7:685 BW. De regels van bewijsrecht gelden ook in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de betrokken verzoekschriftprocedure zich daartegen verzet. Voldoende is dat de te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist en tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Het voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om bewijs te vergaren en op basis daarvan de proceskansen te kunnen inschatten. Ook in een spoedeisende procedure als de procedure van artikel 7:685 BW heeft een procespartij hierbij een groot belang.
Indien het voorlopig getuigenverhoor plaatsvindt, zal de kantonrechter in de ontbindingsprocedure moeten bezien of en in hoeverre het uitstellen of aanhouden van de behandeling of de beslissing geboden is teneinde de resultaten van het voorlopig getuigenverhoor af te wachten. Bovendien kan het zo zijn dat het belang bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor vervalt doordat de kantonrechter op het verzoek of een deel daarvan heeft beslist.
De kantonrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de aard van de ontbindingsprocedure zich niet verzet tegen het houden van een voorlopig getuigenverhoor en verwerpt dit standpunt van de Rabobank.
2.3 De Rabobank heeft voorts als bezwaar naar voren gebracht dat [verzoekster] geen enkel belang heeft bij het bewijs dat zij wenst te leveren. Volgens de Rabobank is het bewijs, zelfs al zou dit geleverd worden, niet relevant voor de in de ontbindingsprocedure te nemen beslissing.
2.4 De kantonrechter is het met deze zienswijze van de Rabobank eens. Zoals uit de beslissing op het ontbindingsverzoek van heden blijkt, is de juistheid van de stellingen van [verzoekster] voor die beslissing niet relevant. [Verzoekster] heeft daarom geen belang bij het horen van de door haar genoemde getuigen.
2.5 Op grond van het vorenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen.
3. De beslissing
De kantonrechter:
Wijst het verzoek af.
Aldus gegeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2003 door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter, en door deze en de griffier ondertekend.
NB: de beschikking op het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gepubliceerd onder LJN-nummer AF6605.