III. gedaagden sub 1 en 2 hoofdelijk in de kosten veroordeelt.
3.2 Staatsbosbeheer legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1], nu de bruikleen-overeenkomst is beëindigd, zonder recht of titel in Het Grote Huis verblijft en daar-mee onrechtmatig handelt jegens Staatsbosbeheer. Het Grote Huis betreft een uiterst kraakgevoelig object. Staatsbosbeheer loopt het risico dat nog voor het notariële transport alsnog andere personen hun intrek in Het Grote Huis nemen. Staatsbosbeheer heeft derhalve ook de eventuele overige bewoners/gebruikers van Het Grote Huis gedagvaard.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
[gedaagde sub 1] heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van Staatsbosbeheer in de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of tegen gedaagden sub 2 verstek kan worden verleend. Op grond van artikel 111 Rv juncto artikel 45 Rv vermeldt de dag-vaarding van een natuurlijk persoon tevens de naam van deze persoon. Op grond van artikel 45 lid 3 Rv kan hiervan worden afgeweken indien het een vordering tot ont-ruiming betreft van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan door an-deren dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht (hierna te noemen: krakers), van wie de naam in redelijkheid niet kan worden achterhaald. Artikel 61 Rv geeft een regeling voor de betekening van de dagvaarding aan dergelijke anonieme krakers.
5.2 Gesteld noch gebleken is dat er zich krakers in Het Grote Huis bevinden. Staatsbosbeheer heeft aangegeven de vordering zekerheidshalve te hebben ingesteld voor het geval Het Grote Huis na het vertrek van [gedaagde sub 1] alsnog zal worden ge-kraakt. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de ingevolge de Leegstand-wet opgenomen artikelen betreffende het anoniem dagvaarden van krakers, in de on-derhavige situatie niet van toepassing zijn. De bepalingen inzake de anonieme dag-vaardingsregeling dienen restrictief te worden uitgelegd. De noodzaak van deze rege-ling is gelegen in het feit dat krakers, voordat de betreffende bepalingen ingevolge de Leegstandswet waren opgenomen, het instellen van een gerechtelijke procedure on-mogelijk konden maken door te weigeren hun naam te noemen. Voor het geval de naam van de krakers in redelijkheid niet kan worden achterhaald, kunnen zij sedert de invoering van de Leegstandwet anoniem gedagvaard worden. In het onderhavige ge-val is echter geen sprake van krakers die in Het Grote Huis verblijven, hun naam niet bekend willen maken en wiens namen in redelijkheid niet kunnen worden achterhaald. De voorzieningenrechter weigert derhalve het verzoek van Staatsbosbeheer om ver-stek te verlenen en verklaart de dagvaarding ten aanzien van gedaagden sub 2. nietig.
5.3 Voorts is aan de orde de vraag of bruikleenovereenkomst met [gedaagde sub 1] rechtsgeldig is opgezegd. Op grond van artikel 1787 BW kan de uitlener de geleende zaak niet terug-vorderen dan na verloop van de bepaalde tijd, of bij gebreke van een dusdanige bepa-ling, nadat de zaak tot het gebruik waartoe het was uitgeleend gediend heeft of heeft kunnen dienen. Blijkens de tekst van de schriftelijke overeenkomst is de overeen-komst tot bruikleen aangegaan voor bepaalde tijd, te weten van 1 juni 1999 tot 1 sep-tember 1999, waarna de overeenkomst telkens met een maand is verlengd. Ingevolge artikel 6 van de overeenkomst dient de opzegging te geschieden bij aangetekende brief. In de overeenkomst is geen opzegtermijn opgenomen. Bij aangetekende brief van 6 december 2002 heeft Staatsbosbeheer de bruikleenovereenkomst met ingang van 1 januari 2003 opgezegd. [gedaagde sub 1] heeft deze brief voor akkoord ondertekend. De voorzieningenrechter is gelet daarop van oordeel dat de bruikleenovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 januari 2003 is beëindigd.
5.4 Het verweer van [gedaagde sub 1] dat hij de brief slechts voor ontvangst heeft getekend, dient te worden verworpen nu door Staatsbosbeheer in de brief expliciet aan [gedaagde sub 1] wordt verzocht om de brief voor akkoord te tekenen, [gedaagde sub 1] vervolgens zijn hand-tekening heeft gezet onder de woorden "Akkoord" en een getekend exemplaar aan Staatsbosbeheer heeft geretourneerd.
5.5 Nu de bruikleenovereenkomst per 1 januari 2003 rechtsgeldig is beëindigd verblijft [gedaagde sub 1] sedert die datum zonder recht of titel in Het Grote Huis. De vordering tot ontruiming kan derhalve in beginsel worden toegewezen.
5.6 De stelling van de raadsman van [gedaagde sub 1] dat de vordering tot ontruiming niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat [gedaagde sub 1] niet in Het Grote Huis woont, maar slechts als anti-kraakwacht in het pand werkt, kan de voorzieningenrechter niet volgen. [gedaagde sub 1] heeft immers zelf ter zitting aangegeven uit overmacht zijn woon-ruimte in Het Grote Huis niet te kunnen ontruimen omdat hij nog niet over andere woonruimte beschikt.
5.7 Staatsbosbeheer heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming nu zij ingevolge contractuele verplichtingen het pand leeg en ontruimd aan Cobraspen en Monumenten Bezit dient op te leveren. Niet gebleken is van bijzondere omstandighe-den die maken dat het belang van Staatsbosbeheer bij spoedige ontruiming, dient te wijken voor het belang van [gedaagde sub 1]. Dat [gedaagde sub 1] nog niet over vervangende woon-ruimte beschikt brengt niet mee dat de vordering in het kader van de belangenafwe-ging dient te worden afgewezen. [gedaagde sub 1] wist dat de bruikleenovereenkomst waarbij hij als anti-kraakwacht fungeerde van tijdelijk aard was. Hij was bovendien al vanaf 27 juli 2001 op de hoogte van het feit dat hij Het Grote Huis op korte termijn zou moeten verlaten. Omdat [gedaagde sub 1] moeilijkheden had om vervangende woonruimte te vinden en de noodzaak tot gebruiksvrije oplevering in de tijd opschoof, heeft Staatsbosbeheer [gedaagde sub 1] extra tijd gegund, zo is door Staatsbosbeheer onbetwist ge-steld. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om zelf actief naar vervangende woonruimte op zoek te gaan. Daarvan is niet gebleken. Dat door Staatsbosbeheer, dan wel de heer Prins, directeur van Cobraspen en tevens van Monumenten Bezit, toezeg-gingen zouden zijn gedaan, wat daar ook van zij, ontslaat [gedaagde sub 1] niet van deze ver-plichting.
5.8 De conclusie is dat de vordering tot uitruiming ten aanzien van [gedaagde sub 1] kan worden toegewezen.
5.9 De vordering van Staatsbosbeheer om te bepalen dat het vonnis tot één jaar na de dag van de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging zonder recht of titel in Het Grote Huis bevindt of daar binnen treedt, telkens wanneer zich dit voordoet, zal worden afgewezen nu deze vordering gelet op het bepaalde in artikel 557a lid 3 samenhangt met de vordering met betrek-king tot gedaagden sub 2 en de dagvaarding gelet op hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen, op dat punt nietig is verklaard.
5.10 [gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.