ECLI:NL:RBHAA:2003:AF4599

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 02-466 WW
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. Boogaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering na beëindiging arbeidsovereenkomst en rechtsgeldige beëindiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 24 januari 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J. Klip, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van een WW-uitkering, die verweerder had gebaseerd op het standpunt dat eiser niet werkloos was. Eiser was van 1 juli 2000 tot 1 oktober 2000 als vakantiehulp werkzaam bij een restaurant en had daarna zijn werkzaamheden op basis van een contract voor bepaalde tijd voortgezet. Door financiële problemen van het bedrijf heeft eiser vanaf 27 maart 2001 geen werkzaamheden verricht, maar is hij per 1 mei 2001 weer aan de slag gegaan. Eiser werd per 1 oktober 2001 ontslagen.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen sprake was van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, omdat eiser op 1 mei 2001 een nieuwe mondelinge arbeidsovereenkomst was aangegaan. Dit leidde tot de conclusie dat eiser op 1 oktober 2001 niet werkloos was, omdat hij recht had op loondoorbetaling. De rechtbank volgde eiser niet in zijn standpunt dat er sprake was van een doorlopende arbeidsovereenkomst, omdat het voorlaatste dienstverband op 31 maart 2001 eindigde en het nieuwe dienstverband pas op 1 mei 2001 begon. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er geen recht op een WW-uitkering bestond.

De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Boogaart, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. J.H. Bosveld. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2003.

Uitspraak

reg. nr: Awb 02 - 466 WW
uitspraakdatum: 24 januari 2003
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J. Klip, werkzaam bij Bureau Rechtshulp te Haarlem,
-- tegen --
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding (de Raad van bestuur van) het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 22 oktober 2001 heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 1 oktober 2001 een uitkering ingevolge de werkloosheidswet (WW) te verstrekken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 oktober 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 februari 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 maart 2002 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 november 2002, alwaar eiser zich heeft laten verte-genwoordigen door mr. Klip, voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Vork-Ebing, werkzaam bij Uwv Gak te Alkmaar.
2. Overwegingen
2.1. Eiser was van 1 juli 2000 tot 1 oktober 2000 als vakantiehulp als kok werkzaam bij restaurant ‘[restaurant]’ te [plaats]. Met ingang van 1 oktober 2000 heeft eiser zijn werkzaamheden op basis van een contract voor bepaalde tijd (6 maanden) voortgezet. In verband met (financiële) problemen van het bedrijf heeft eiser vanaf 27 maart 2001 geen werkzaamheden verricht. Het bedrijf is overgenomen en eiser is met ingang van 1 mei 2001 weer zijn arbeid als kok bij het bedrijf gaan verrichten. Eiser is per 1 oktober 2001 ontslagen.
2.2. Verweerder heeft het besluit tot weigering van een WW-uitkering gebaseerd op het standpunt dat eiser niet werkloos is. Eiser is per 1 mei 2001 een nieuwe - mondelinge - arbeidsovereenkomst aangegaan, waarbij geen afspraken zijn gemaakt omtrent de duur van het contract, hetgeen ertoe leidt dat sprake is van een contract voor onbepaalde tijd, aldus verweerder. Nu het contract niet rechtsgeldig is opgezegd, bestaat volgens verweerder een loondoorbetalingsverplichting. Eiser op 1 oktober 2001 niet werkloos geworden, omdat hierdoor niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarde dat de werknemer geen recht meer heeft op onverminderde doorbetaling van zijn loon, aldus verweerder.
2.3. Eiser heeft gesteld dat sprake is van overgang van onderneming en stilzwijgende voortzetting van het arbeidscontract. Als gevolg hiervan eindigde het contract op 1 oktober 2001 van rechtswege, waardoor eiser wel voldoet aan de voorwaarden om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen, aldus eiser.
2.4. Tussen partijen staat vast dat het voorlaatste arbeidscontract van eiser op 31 maart 2001 eindigde. Eveneens staat vast dat eiser op basis van een mondelinge overeenkomst met ingang van 1 mei 2001 zijn werkzaamheden als kok bij het ‘[restaurant]’ weer is gaan verrich-ten.
2.5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat sprake is van een doorlopende arbeidsovereenkomst en overweegt daartoe als volgt. Vaststaat dat op 1 april 2001 het (voorlaatste) dienstverband van eiser in ieder geval geëindigd was. Van een stilzwijgende voortzetting kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn, nu het daaropvolgende dienstverband eerst op 1 mei 2001 een aanvang heeft genomen.
2.6. Op basis van de mondelinge overeenkomst is op 1 mei 2001 derhalve een nieuw dienstverband ontstaan. Ingevolge artikel 5, lid 4, sub c, van de Collectieve Arbeidsovereenkomst van het horeca- een aanverwante bedrijf 2001/2002 bestaat met de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, indien geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is aangegaan. Dit betekent dat met eiser een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen. Van beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst door tijdsverloop is derhalve geen sprake zijn. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat eiser op het aanvraagformulier voor een WW-uitkering ook zelf heeft aangegeven dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.7. Eiser heeft bij brief van 9 oktober 2001 tegenover zijn werkgever de nietigheid van ontslag ingeroepen en zich bereid verklaard de bedongen arbeid te verrichten. Uit de stukken blijkt niet dat de werkgever op dit schrijven gereageerd.
2.8. Ingevolge artikel 16, lid 1, aanhef onder a, WW is werkloos de werknemer die het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon heeft verloren. Nu geen sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst en eiser zich bereid heeft verklaard de overeengekomen arbeid te verrichten, bestaat naar het oordeel van de rechtbank een loondoorbetalingsverplichting ten aanzien van eiser. Hieruit volgt dat op en na 1 oktober 2001 geen sprake was van werkloosheid en derhalve geen recht bestond op een WW-uitkering, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Boogaart, lid van de enkelvoudige kamer, in tegen-woordigheid van mr. J.H. Bosveld, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.