ECLI:NL:RBHAA:2003:AF3654

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/060529-01
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Flohil
  • mr. Anema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van telecommunicatiediensten door publicatie van instructies in computertijdschrift

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Haarlem op 16 januari 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het openlijk ter verspreiding aanbieden van gegevens die kennelijk bestemd zijn tot het plegen van een misdrijf, zoals bedoeld in artikel 326c van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, een rechtspersoon, had in een computertijdschrift een artikel gepubliceerd waarin een stappenplan werd gegeven om de codering van de zender van [naam benadeelde B.V.] te kraken, zodat gebruikers zonder betaling van abonnementsgeld toegang konden krijgen tot de diensten van deze zender.

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging had betoogd dat de strafrechtelijke weg pas bewandeld mocht worden als civielrechtelijke oplossingen niet mogelijk waren, maar de politierechter verwierp dit argument. De rechter oordeelde dat de wetgever het noodzakelijk had geacht om misbruik van telecommunicatiediensten strafbaar te stellen, en dat het openbaar ministerie in beginsel vrij is om tot vervolging over te gaan.

De politierechter heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van het openlijk aanbieden van gegevens, maar de rechter oordeelde dat de publicatie van het artikel in het tijdschrift wel degelijk als zodanig kon worden gekwalificeerd. De politierechter concludeerde dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan en dat de instructie in het artikel onmiskenbaar gericht was op het kraken van de beveiliging van de zender.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,--. De benadeelde partij, [naam benadeelde B.V.], werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet voldoende onderbouwd was en niet duidelijk was hoe deze zich verhoudt tot de publicatie van het artikel.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
POLITIERECHTER
Parketnummer: 15/060529-01
Uitspraakdatum: 16 januari 2003
Tegenspraak
SCHRIFTELIJK VONNIS (art. 379 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 juni 2002, 19 november 2002 en 2 januari 2003 gewezen in de zaak tegen:
[verdachte BV].
gevestigd te [vestigingsadres].
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage Ia bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage Ib bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De politierechter stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De verdediging heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van deze zaak betwist. Dit zou hebben gehandeld in strijd met een beleidslijn volgens welke in zaken als de onderhavige de strafrechtelijke weg pas dient te worden bewandeld, wanneer een oplossing via de civielrechtelijke weg niet kan worden verkregen. In casu heeft [naam benadeelde B.V.] civielrechtelijk geageerd in kort geding bij deze rechtbank en in hoger beroep bij het hof Amsterdam. Naar het zich laat aanzien, aldus de verdediging, zal een bodemprocedure bij de burgerlijke rechter nog volgen. Het openbaar ministerie is dus nog niet aan zet.
De politierechter gaat hierin niet mee.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 326c van het Wetboek van Strafrecht (lees voor dit wetboek hierna: Sr) blijkt, dat de wetgever het, gelet op de te verwachten grote toename van dienstenaanbod via de kabel of de ether, noodzakelijk heeft geacht om het misbruik van diensten die via telecommunicatie tegen betaling aan het publiek worden aangeboden, strafbaar te stellen.
Het staat het openbaar ministerie in beginsel vrij tot vervolging van strafbare feiten over te gaan. Deze vrijheid kan echter worden beknot. Zulks is onder meer het geval waar uit voor het openbaar ministerie uitdrukkelijk geldende beleidsregels en richtlijnen, dan wel uit aanwijzingen van de minister van justitie aan het openbaar ministerie blijkt, dat het instellen van vervolging niet opportuun wordt geacht.
Het bestaan nu, van formele beleidsregels of richtlijnen terzake van het onder omstandigheden (nog) niet vervolgen van de vermeende overtreding van artikel 326c Sr, is de politierechter onbekend. Antwoorden van de minister van justitie op Kamervragen dragen, anders dan de verdediging wil, niet het karakter van een aanwijzing, ook al bevatten die antwoorden aanknopingspunten voor het oordeel dat beleid gevormd zou moeten worden.
Het openbaar ministerie valt in verband met het voorgaande niet te verwijten tot vervolging te zijn overgegaan en is derhalve ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Bewijsverweren
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in casu geen sprake is van het openlijk ter verspreiding aanbieden van gegevens. Onder 'gegevens' in de zin van artikel 326c, tweede lid, Sr dient, aldus begrijpt de politierechter de raadsman, blijkens de wetsgeschiedenis iets anders te worden verstaan dan de in artikel 80quinquies Sr gegeven definitie. 'Gegevens' zijn onstoffelijke, immateriële zaken, te onderscheiden van begrippen als 'informatie' en 'gegevensdrager'. Bovendien, als onder 'gegevens' al mede 'informatie' moet worden begrepen, kan het bestanddeel 'kennelijk bestemd tot…' in artikel 326c, tweede lid, Sr niet worden bewezen.
Dit verweer faalt.
Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet computercriminaliteit, dient onder de term 'gegevens' te worden verstaan 'een weergave van feiten, begrippen of instructies op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of door automatische middelen'. Bij deze definitie sluit de wettekst van het in 1993 in werking getreden artikel 80quiquies Sr nagenoeg ongewijzigd aan. Dat de term 'gegevens' in het in 1995 van kracht geworden artikel 326c Sr niet dezelfde werking zou toekomen, volgt uit niets en ligt ook niet voor de hand.
Het computertijdschrift [naam tijdschrift] geldt als drager van gegevens. Het papier is met inkt bedrukt en die inkt geeft onder meer weer afbeeldingen en letterkundige symbolen. Die symbolen hebben - uiteraard - betekenis: het lezen en interpreteren ervan brengt een conceptualisering teweeg, ofwel: de lezer doet zich informatie ontstaan. Aan deze informatie kan de lezer vervolgens kenmerken toekennen, die kunnen worden aangeduid met (meta)termen als 'feiten', 'begrippen' en 'instructies'.
Het litigieuze artikel in [naam tijdschrift] is, gelet op de aard en strekking ervan, naar het oordeel van de politierechter onmiskenbaar (ook) een instructie en wel één in de zin waarop artikel 80quinquies Sr ziet. Daarmee komt artikel 326c Sr in beeld.
Het metterdaad volgen van het in het artikel beschreven stappenplan waardoor de signalen van [naam benadeelde B.V.] in gedecodeerde vorm naar de PC worden geleid, als gevolge waarvan zonder betaling van de diensten van [naam benadeelde B.V.] gebruik kan worden gemaakt, is uiteraard de bedoeling. De instructie is daartoe - en anders dan de raadsman wil - dus 'bestemd'.
Subsidiair bepleit de raadsman dat niet gezegd kan worden dat verdachte het delict van artikel 326c, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht heeft gefaciliteerd, nu de in die bepaling genoemde 'technische ingreep' niet aan de orde was.
De politierechter overweegt dat de wetsgeschiedenis het begrip technische ingreep uitlegt als 'elke vorm van technische manipulatie, die leidt tot het verrichten van telecommunicatiediensten'. Het volgen van het stappenplan waardoor de signalen van [naam benadeelde B.V.] in gedecodeerde vorm naar de PC worden geleid ten gevolge waarvan van de diensten van [naam benadeelde B.V.] gebruik kan worden gemaakt, valt naar het oordeel van de politierechter onder het wettelijk begrip 'technische ingreep'.
Meer subsidiair stelt verdachtes raadsman dat het bestanddeel 'opzet' niet kan worden bewezen. Het was verdachte immers te doen het publiek voor te lichten over de stand van de techniek en over de mogelijkheden daarvan gebruik te maken.
Dat deze doeleinden een rol hebben gespeeld, spreekt de politierechter niet tegen. Maar er is meer aan de hand. Het is niet in ernst weersproken dat reeds uit de naamgeving van het artikel, te weten "GEKRAAKT! [naam benadeelde B.V.] kijken op uw PC?" volgt, dat deze was gericht op het kraken van een code, waarvan algemeen bekend is dat die als beveiliging dienst doet tegen het onbetaald kennisnemen van televisieprogramma's.
De kop wordt volledig waargemaakt door de inhoud van het artikel, dat immers niet alleen informatie verschaft over de mogelijkheid een gecodeerde zender te kraken, doch daartoe ook een complete instructie bevat in de vorm van een stappenplan. [naam tijdschrift] is blijkens het verhandelde ter terechtzitting een commercieel tijdschrift dat zich graag wenst te verkopen en daartoe het publiek wil verleiden. Verdachte heeft op de koop toegenomen dat de 'beloning' voor het met succes kraken van de code erin bestond dat haar lezers het betalen van abonnementsgelden aan [naam benadeelde B.V.] zouden kunnen omzeilen. Uiteraard vormt dit laatste een aansporing tot de aanschaf van deze uitgave van het tijdschrift over te gaan.
Overigens geeft ook de omstandigheid dat verdachte voorafgaande aan de publicatie contact heeft gezocht met [naam benadeelde B.V.] te denken. Kennelijk is verdachte zich op enig moment bewust geweest van de mogelijkheid van het ongeoorloofde karakter van het artikel, doch heeft haar aarzelingen niet nader getoetst.
Ook dit verweer faalt derhalve.
Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
De politierechter grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 13 juli 2000 gesloten proces-verbaal van aangifte [dossierparagraaf 2.1.1] van E.A.B. Sintenie, werkzaam bij de politie Kennemerland/Haarlem, onder meer inhoudende:
- als verklaring van aangever [naam aangever], op 13 juli 2000 afgelegd tegenover de verbalisant voormeld:
Ik ben werkzaam als bedrijfsjurist bij het bedrijf [naam benadeelde B.V.]. In deze functie ben ik bevoegd tot het doen van deze aangifte namens [naam benadeelde B.V.]. Op 12 juli 2000 is een computertijdschrift verschenen onder de naam [naam tijdschrift]. Het betreft een tweewekelijks magazine uitgegeven door [verdachte B.V]. in samenwerking met [naam samenwerkende B.V.]. In dit magazine, bekend onder nummer 15 (13/07 tot 27/07 2000), wordt op de pagina's 70 en 71 beschreven hoe het mogelijk is de codering van het signaal van [naam benadeelde B.V.] te omzeilen dan wel te decoderen. Het blad is overal verkrijgbaar en abonnementen zijn ook mogelijk.
Door het publiceren van het artikel en het opvolgen van het stappenplan is het mogelijk dat van onze dienst gebruik wordt gemaakt zonder betaling.
Wij hebben geen toestemming verleend tot de publicatie van het artikel.
Een schriftelijk stuk, te weten een artikel in het zich in het dossier bevindende en daarvan deel uitmakende tijdschrift [naam tijdschrift] nummer 15, 13/07 tot 22/07 2000, bladzijde 70 -71, onder meer inhoudende het stappenplan waarvan de gelijkluidende tekst in de tenlastelegging (na wijziging daarvan) is opgenomen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 oktober 2002 gesloten proces-verbaal van S. van der Meer, werkzaam bij de regiopolitie Kennemerland, Regionale Recherche, Bureau Digitale Recherche, onder meer inhoudende:
- als relaas van verrichtingen en/of bevindingen van verbalisant voormeld:
Op 14 augustus 2002 werd mij door de officier van justitie mr. ing. J.C.P de Moor verzocht nader onderzoek te doen naar aanleiding van een aangifte door [naam benadeelde B.V.] terzake overtreding van artikel 326c van het Wetboek van Strafrecht contra het computertijdschrift [naam tijdschrift].
Naar aanleiding van deze aangifte is destijds een verzoek gedaan bij het Interregionaal Team Digitale Expertise (ITDE) Haaglanden om te onderzoeken of middels de werkwijze in voornoemd tijdschrift het mogelijk was om [naam benadeelde B.V.] te ontvangen en te decoderen op een computer.
Door het Bureau Digitale Recherche Kennemerland is in de periode vanaf 14 augustus 2002 tot en met 1 oktober 2002 een nader onderzoek ingesteld bij gelijke vraagstelling.
Er verscheen een venster waarin de zender [naam benadeelde B.V.] (blauw) of [naam benadeelde B.V.] (rood) te zien was in een gecodeerde vorm. Het bleek mogelijk middels de werkwijze als genoemd in het computertijdschrift het beeld stabiel te kunnen krijgen evenals de beeldkwaliteit zo goed mogelijk in te stellen. Er bleek in het geheel geen geluid bij de uitzendingen te worden weergeven.
Er dient te worden opgemerkt dat elke keer wanneer het programma [naam programma] werd opgestart, bovengenoemde handelingen moesten worden verricht.
Het programma [naam programma] zoals genoemd in het blad [naam tijdschrift] bleek derhalve op voormelde computerconfiguratie te werken.
4. De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde feit levert op:
Opzettelijk gegevens die kennelijk zijn bestemd tot het plegen van het misdrijf bedoeld in artikel 326c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, openlijk ter verspreiding aanbieden.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van sancties
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, alsmede de rechtspersoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder overweegt de politierechter het volgende.
Verdachte heeft in het tijdschrift [naam tijdschrift] een artikel gepubliceerd waarin stapsgewijs wordt beschreven hoe de gecodeerde zender [naam benadeelde B.V.] is te kraken opdat deze op de PC kan worden ontvangen zonder abonnementsgeld te betalen.
Hiermee heeft verdachte haar lezers op zijn minst op het idee gebracht, zo niet aangespoord om op onrechtmatige wijze van de diensten van [naam benadeelde B.V.] gebruik te maken.
Door deze handelwijze kan aan de leveranciers van de hierbedoelde telecommunicatiediensten enorme schade worden toegebracht.
In de omstandigheid dat de schade in casu, om de hierna te noemen redenen, hoogstwaarschijnlijk beperkt is gebleven, ziet de politierechter aanleiding de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde B.V.] heeft een vordering €100.000,-- als voorschot ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De vordering is als volgt samengesteld:
€25.000,- voor schade aan naam en reputatie;
€1.282.743,- voor verlies aan abonnees en winstderving;
€33.616,06 voor advocaatkosten civiele procedure + ondersteuning strafrecht;
€590,41 nog te declareren t/m 19-06-02;
€500,- voor kosten rechtsbijstand.
De politierechter overweegt allereerst dat volstrekt niet duidelijk is hoe de verschillende posten zich tot elkaar verhouden. Zo kan de tweede post, het verlies aan abonnees, zijn veroorzaakt door de eerstgenoemde post, te weten schade aan naam en reputatie, hetgeen zou betekenen dat deze schade twee keer wordt opgevoerd.
Voorts blijft duister welk gedeelte van de gedeclareerde advocaatkosten betrekking heeft op de onderhavige voeging in het strafproces, en hoe deze kosten zich verhouden tot de eveneens gevorderde kosten voor rechtsbijstand.
Tenslotte is niet zonder meer aannemelijk geworden dat de teruggang van abonnementen alleen het gevolg is van de publicatie van het gewraakte artikel. Het gestelde causale verband is niet hecht onderbouwd en ook overigens ontbreken hiervoor bij de huidige stand van zake voldoende aanwijzingen.
De politierechter merkt in het bijzonder op dat het tijdschrift [naam tijdschrift] naar verdachtes vertegenwoordiger ter zitting heeft medegedeeld, als doelgroep de beginnende computergebruiker op het oog heeft. Het stappenplan is echter relatief ingewikkeld en uitgebreid en daardoor voor beginners nogal hoogdrempelig. Voorts spelen niet in het stappenplan vermelde programma-versies een rol, zodat ontvangst in een aantal gevallen überhaupt niet mogelijk is. Bij een en ander komt nog dat de lezer van het artikel - mocht deze het stappenplan met succes hebben uitgevoerd - alleen beeldsignaal op het computerscherm ontvangt, dus geen geluid. De opstartprocedure moet elke keer dat men [naam benadeelde B.V.] wil ontvangen, worden doorlopen, hetgeen zich slecht verdraagt met het ingeburgerde verschijnsel van vlot zappen.
Op grond van het voorgaande is de politierechter van oordeel dat de schade zoals ter terechtzitting is toegelicht, niet van eenvoudige aard is, zodat de vordering zich niet leent voor behandeling in dit strafgeding.
De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Van toepassing zijn de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: 23, 24, 51, 326c
8. Beslissing
De politierechter beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hierboven in rubriek 3 vermeld, heeft begaan;
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven in rubriek 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde feit strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 2.500,--.
Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde B.V.] niet ontvankelijk in haar vordering.
8. Samenstelling en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Flohil, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. Anema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 januari 2003.