5. De gronden van de beslissing
5.1 Nu de burgemeester bij nader inzien de door [gedaagde] ondertekende persverklaring niet beschouwt als een schriftelijk bericht als bedoeld in artikel X 2 lid 2 van de Kies-wet, moet er voorshands van worden uitgegaan dat [gedaagde] niet rechtsgeldig ontslag als gemeenteraadslid heeft genomen. De vordering van de Stadspartij is er ook op ge-baseerd dat hij dat alsnog zal doen.
5.2 In dit kort geding is niet komen vast te staan dat [gedaagde] met de Stadspartij een overeenkomst heeft gesloten tot het nemen van ontslag uit de gemeenteraad. [gedaagde] heeft weliswaar bepaalde toezeggingen gedaan aan raadsleden die namens de Stads-partij in de gemeenteraad zitting hebben, maar voor zover deze toezeggingen reeds als een zodanige overeenkomst zouden kunnen worden opgevat, geldt dat zij niet zijn ge-daan aan (het bestuur van) de Stadspartij. De raadsleden die namens de Stadspartij in de gemeenteraad zitting hebben, zijn andere personen dan de bestuursleden van de Stadspartij. Naar van de kant van de Stadspartij ter zitting is erkend, vormen het be-stuurslidmaatschap van de Stadspartij en lidmaatschap van de gemeenteraad voor de Stadspartij ook niet te verenigen functies.
5.3 Maar ook als wel sprake zou zijn van een overeenkomt tussen de Stadspartij en [gedaagde] tot het nemen door laatstgenoemde van ontslag als lid van de gemeenteraad, kan een dergelijke overeenkomst niet tot toewijzing van het gevorderde leiden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is een zodanige overeenkomst nie-tig wegens strijd met het in artikel 129 lid 6 van de Grondwet neergelegde verbod van last. Op grond van dit verbod worden de leden van vertegenwoordigende organen zo-als de gemeenteraad geacht vrij, naar eigen inzicht en overtuiging te stemmen. Het verbod strekt ertoe dat een lid van een vertegenwoordigend orgaan, in dit geval de gemeenteraad, bij zijn standpuntbepaling - ook ten aanzien van een eventueel vertrek uit de gemeenteraad - niet rechtens gebonden kan zijn aan overeenkomsten die hij met anderen heeft gesloten of toezeggingen die hij aan anderen heeft gedaan.
5.4 Blijkens de memorie van toelichting op artikel 68 van de Grondwet, dat een gelijklui-dend verbod van last bevat voor de leden van de Staten-Generaal, is het politieke par-tijen op grond van dat verbod niet toegestaan om tussentijds een einde te maken aan het lidmaatschap van - in dit geval - een lid van de gemeenteraad. Indien een ge-meenteraadslid het vertrouwen verliest van zijn partij of fractie kan die partij het be-trokken raadslid derhalve niet dwingen om zijn zetel op te geven, ook al heeft de be-trokkene toegezegd zulks te zullen doen. Dit zou immers in strijd komen met de zelf-standige en onafhankelijke positie die een lid van een vertegenwoordigend orgaan als de gemeenteraad in ons staatkundige bestel heeft en behoort te behouden.
5.5 Het hiervoor overwogene komt er voor het onderhavige geval op neer dat [gedaagde] niet juridisch afdwingbaar zijn ontslag als lid van de gemeenteraad heeft kunnen over-eenkomen. Dit ontslag nemen kan geen voorwerp zijn van een overeenkomst. Het staat partijen niet ter vrije dispositie. Ontslag nemen als lid van de gemeenteraad kan uitsluitend op de wijze als bepaald in artikel X 2 lid 2 van de Kieswet. Daarom verzet ook artikel 3:14 BW (verbod tot het uitoefenen van een burgerlijk recht in strijd met het publiek recht) zich tegen toewijzing van de vordering van de Stadspartij.
5.6 Of [gedaagde] door zijn onderhavige toezegging aan raadsleden die voor de Stadspartij in de gemeenteraad zitten geen gestand te doen, onrechtmatig jegens de Stadspartij handelt, zoals door de Stadspartij subsidiair is gesteld, kan, in het midden blijven, nu, als dat het geval is, zulks, gezien hetgeen hiervoor onder 5.3 tot en met 5.5 is overwo-gen, in ieder geval niet tot toewijzing van de vordering zal kunnen leiden.
5.7 Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorzieningen moeten worden geweigerd. De Stadspartij zal daarbij als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.