ECLI:NL:RBHAA:2002:AF2157

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
87836/KG ZA 02-611
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding inzake asielopvang van een Bosnische familie met kinderen

In deze zaak, die op 13 december 2002 door de Rechtbank Haarlem werd behandeld, vorderden eisers, een Bosnische familie bestaande uit vier kinderen en hun ouders, een verlenging van hun verblijf in het asielopvangcentrum te Zandvoort. De eisers, die vreemdelingen zijn in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, waren in een kritieke situatie beland na een afgewezen asielaanvraag, wat hen verplichtte Nederland te verlaten. De kinderen vertoonden ernstige psychische klachten, waaronder suïcidale gedachten, als gevolg van de dreigende uitzetting naar Bosnië. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen, omdat er een alternatieve rechtsgang openstond bij de vreemdelingenrechter. De rechter benadrukte dat de vreemdelingendienst, gezien de omstandigheden, niet zonder meer tot uitzetting zou overgaan zonder de medische situatie van de kinderen te beoordelen. De voorzieningenrechter bepaalde dat de eisers de mogelijkheid hadden om een voorlopige voorziening te vragen bij de vreemdelingenrechter en veroordeelde hen in de kosten van de procedure. Dit vonnis is van belang voor de bescherming van de rechten van vreemdelingen en de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij uitzettingen, vooral wanneer er sprake is van medische noodsituaties.

Uitspraak

Zaaknummer: 87836/KG ZA 02-611
Vonnisdatum: 13 december 2002
303/CW
RECHTBANK TE HAARLEM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
H., E, kind 1, kind 2, kind 3, kind 4,
allen verblijvende te Zandvoort,
eisers,
procureur mr. E.P.A. Zwart,
-- tegen --
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Justitie,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Driel te Den Haag,
procureur mr. P. Heidinga,
alsmede in de zaak van:
de Bosnische familie,
allen verblijvende te Zandvoort,
eisers,
procureur mr. E.P.A. Zwart,
-- tegen --
HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
zetelende te Rijswijk,
gedaagde,
advocaat mr. A. Scholten te Den Haag,
procureur mr. P. Heidinga.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als eisers respectievelijk gedaagden.
Gedaagden zullen afzonderlijk ook worden aangeduid als de Staat respectievelijk het COA.
1. Het verloop van de gedingen
1.1 De beide zaken zijn vanwege hun verknochtheid ter terechtzitting van 9 december 2002 gevoegd behandeld.
1.2 Ter terechtzitting hebben eisers hun vorderingen toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. De vordering jegens de Staat hebben eisers buiten procesrechtelijk bezwaar van de wederpartij veranderd, waardoor deze is komen te luiden als hierna onder 3. weergegeven.
1.3 Gedaagden hebben tegen de respectievelijk jegens hen ingestelde vorderingen verweer gevoerd, waarbij van de zijde van de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.4 Na verder debat in tweede termijn hebben partijen in beide zaken vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1 In deze gedingen wordt van het volgende uitgegaan:
a. Eisers zijn vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
b. De kinderen 1 tot en met 4 hebben thans de leeftijd van respectievelijk vijftien, dertien, negen en zeven jaar.
c. Eisers hebben een asielprocedure doorlopen welke er in heeft geresulteerd dat zij niet als vluchteling in Nederland worden toegelaten. Op grond hiervan zijn eisers verplicht Nederland te verlaten.
d. Eisers verblijven in het asielopvangcentrum AVO 'De Meent' te Zandvoort. De vreemdelingendienst heeft er in toegestemd dat eisers dit verblijf continueren tot 16 december 2002, ofschoon eisers op grond van de wet inmiddels gehouden zijn de asielopvang te verlaten. Aan deze toestemming heeft de vreemdelingendienst de voorwaarde verbonden dat eisers zonder voorbehoud meewerken aan hun terugkeer naar Bosnië en dat zij deze terugkeer niet proberen te dwarsbomen door bijvoorbeeld het indienen van een nieuwe aanvraag om een verblijfvergunning.
e. Een op 14 november 2002 gedateerde brief van een aan de instelling 'De Geestgronden' verbonden arts-psychotherapeut heeft onder meer de volgende inhoud:
(...)
Nu ze zullen worden uitgezet hebben de twee oudste zoons aangegeven dat ze zelfmoord gaan plegen; liever in de hemel, dan terug naar Bosnië. De oudste zoon is enkele dagen geleden op het strand aangetroffen toen hij het plan had de zee in te lopen.
Er heeft hier op 12-11-2002 een gesprek plaats gevonden met de ouders en de twee oudste kinderen; ik was daarbij aanwezig samen met de heer Pieper, een medewerker van de jeugdriagg noord-holland-zuid.
Kortom, er is een ernstige crisis, waarbij calamiteiten dreigen.
Als op dit moment het gezin uit huis wordt gezet, vrees ik verdere escalatie.
(...)
f. Een op 29 november 2002 gedateerde brief van de Jeugd Riagg Noord-Holland Zuid vermeldt onder meer het volgende:
(...) Beide kinderen (de kinderen 1 en 2) werden op 11 november 2002 bij ons aangemeld door hun huisarts dokter Scipio. Zij gaven aan naar de hemel te willen als zij naar Bosnië terug moeten. Kind 1 was door een vriendin van de familie aangetroffen op het strand toe hij in zee wilde lopen. (...)
Beide kinderen verkeren min of meer in een shocktoestand sinds zij hebben gehoord terug te moeten naar Bosnië. De kinderen uitten zich suïcidaal, hetgeen zeer serieus opgevat wordt in verband met het als een zwart gat ervaren van een eventuele toekomst in Bosnië. De klachten waren ontstaan direct nadat de ouders zouden hebben moeten tekenen om nog langer in de AVO te mogen blijven zonder zich verder nog te kunnen beroepen op welke mogelijkheid dan ook om de terugkeer naar Bosnië te blokkeren. (...)
Op het moment van dit gesprek verkeerden ook de ouders in dezelfde shocktoestand en was het voor hen nog niet mogelijk de kinderen enig perspectief te bieden, hetgeen als zeer verontrustend moet worden aangetekend. Ook zij moesten hun laatste hoop laten varen.
Diagnostisch kan gezegd worden dat er sprake is van een aanpassingsstoornis met depressieve en suïcidale uitingen. De gezinssfeer kan getypeerd worden als wanhopig, waarbij gevoelens van verdoving strijden met boosheid, vanwege het zowel in eigen land als in Nederland verjaagd worden. Tot dusver is de realiteit van een eventuele teruggang naar Bosnië buitengesloten buiten de beleving en het denken van de gezinsleden.
Nu alle andere mogelijkheden van "redding" zijn weggevallen, wordt Bosnië gezien als een zwart gat. Naast suïcidale uitingen is er sprake van slaapproblemen, piekeren, boosheid en een sombere stemming.
Met de ouders en kinderen werd de afspraak gemaakt om met ons over de Bosnische realiteit in gesprek te gaan.
Dit in de hoop dat de holding van de kinderen in het gezin verstevigd wordt door een meer gezamenlijk perspectief te ontwikkelen richting toekomst.
Verwacht kan worden dat uitzetting uit de AVO (de Meent) destabiliserend zal werken op de gesprekken die nu gevoerd zouden gaan worden, met verergering van eerdergenoemde klachten.
Iedere hoop op een eventueel verblijf in een ander land dan Bosnië zou meewerken aan verbetering van de klachten, zo ook het creëren van hoop door het opnieuw openen van de verblijfsrechtelijke procedure door een advocaat.
Met name voor kinderen in de leeftijdsfase waarin zij verkeren, is het wel heel belangrijk zich te kunnen richten op enig toekomstperspectief. Deze toekomst lag voor hen buiten Bosnië. Ze zijn inmiddels in hoge mate gesocialiseerd in de Nederlandse samenleving o.a. voor wat betreft taal, vrienden, recreatie, sport en school. Dit staat in schril contrast met het zich afgekeerd en vervreemd hebben van Bosnië.
Wij zullen het gezin gedurende de procedure blijven begeleiden, waarbij de verwachting bestaat dat het bezig zijn met toekomstperspectief in Bosnië vooralsnog een zware opgave zal blijken. Dit vanwege de als traumatisch geschetste voorgeschiedenis van de ouders en kinderen in Bosnië, welke zich nu weer lijkt op te dringen als realiteit.
De ouders geven aan pogingen te hebben ondernomen om terugkeer voor te bereiden. Ze krijgen hierbij signalen van ongewenst zijn. Er lijkt sprake van weinig kans op maatschappelijke integratie en perspectief in Bosnië voor ouders en de kinderen hetgeen op dit moment eerdergenoemde destabilisering van het gehele gezin versterkt waarbij een reële suïciderisico aanwezig wordt geacht.
(...)
g. De procureur van eisers heeft bij brief d.d. 4 december 2002 aan de vreemdelingendienst IJmond meegedeeld dat eisers, vanwege de psychische klachten van de kinderen 1 en 2, in aanmerking willen komen voor verlening van een verblijfsvergunning met als doel 'medische behandeling' en dat zij om die reden door de vreemdelingendienst willen worden uitgenodigd om een daartoe strekkende aanvraag in te dienen. Ten tijde van de terechtzitting van 9 december 2002 hadden eisers nog geen reactie van de vreemdelingendienst ontvangen.
3. De vorderingen en de grondslag daarvan
De vordering jegens de Staat
3.1 Eisers vorderen, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en alle uren:
de Staat op straffe van een dwangsom zal verbieden om eisers met behulp van de sterke arm van politie en justitie uit het asielopvangcentrum te verwijderen.
De vordering jegens het COA
3.2 Eisers vorderen, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en alle uren:
het COA zal veroordelen tot medewerking aan en het verzorgen van een verlengd verblijf in het asielopvangcentrum, waar zij nu verblijven tot het moment dat de medische hulp voor de kinderen niet meer vereist is, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag, dat het COA in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, en met veroordeling van het COA in de kosten van dit geding.
Aan deze beide vorderingen leggen eisers het volgende ten grondslag.
3.3 Nu eisers bij brief d.d. 4 december 2002 aan de Vreemdelingendienst kenbaar hebben gemaakt een aanvraag om een verblijfsvergunning te willen indienen, lopen zij, gegeven de sub 2.1.d. vermelde voorwaarde het (reële) risico dat het dreigement dat zij uit de asielopvang worden verwijderd ten uitvoer zal worden gebracht. Effectuering van dit dreigement levert een onrechtmatige daad jegens eisers op, aangezien er vanwege de recente zelfmoordpoging van kind 1 binnen hun gezin sprake is van een medische noodsituatie.
3.4 De civiele (voorzieningen)rechter kan als restrechter eisers in deze vordering ontvangen nu er tegen de dreigende verwijdering uit de asielopvang niet een met voldoende rechtswaarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat. Dit klemt te meer nu het indienen van een aanvraag door eisers of reeds het enkele voornemen daartoe kenbaar maken tot gevolg kan hebben dat zij daadwerkelijk uit deze opvang worden verwijderd, voordat op die aanvraag is beslist en zij tegen een eventuele afwijzende beslissing bestuursrechtelijke rechtsmiddelen hebben kunnen aanwenden.
4. Het verweer
Gedaagden hebben tegen de respectievelijk jegens hen ingestelde vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers in hun vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen. Op dit verweer zal, voorzover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 Zoals gedaagden terecht voorop stellen heeft in deze kort gedingen als uitgangspunt te gelden dat eisers slechts in hun vorderingen kunnen worden ontvangen indien er niet een andere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open staat om het door hen beoogde doel, rechtelijke toetsing vóóraf van een beweerdelijk onrechtmatige beëindiging van de asielopvang, te bereiken.
5.2 Met gedaagden is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijke alternatieve rechtsgang voor eisers voor handen is. Daartoe is het volgende redengevend.
5.3 In artikel 72 lid 3 Vw 2000 is bepaald dat een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de toepassing van de afdeling in de Vw die de rechtsmiddelen in reguliere zaken open stelt, met een beschikking is gelijkgesteld. Deze bepaling strekt ertoe te voorkomen dat zich een situatie voordoet waarin de civiele rechter naast de vreemdelingenrechter geroepen moet worden handelingen jegens een vreemdeling te beoordelen. Het werkingsbereik van de bepaling is, anders dan door eisers is betoogd, niet beperkt tot handelingen verricht op grond van de Vreemdelingenwet. De bepaling biedt voorts ook rechtsingang bij voorgenomen feitelijke handelingen, en wel indien die handelingen concreet dreigen. Gegeven de gestelde en niet gemotiveerd betwiste uitlating van de vreemdelingendienst dient de concreetheid van die dreiging in casu te worden aangenomen. De omstandigheid dat het rechtsgevolg van de ten aanzien van eisers genomen meeromvattende beschikking is dat de titel aan de aan hen verleende opvang is ontvallen, brengt in casu niet mee dat tegen het voornemen tot feitelijke verwijdering uit de opvang geen rechtsingang bij de vreemdelingenrechter bestaat, nu er zich na die beschikking nieuwe feitelijke ontwikkelingen hebben voorgedaan die voor het geldend maken van een recht op opvang relevant zouden kunnen zijn.
5.4 Eisers kunnen die rechtsingang effectueren door op grond van de ter zitting overgelegde stukken met een beroep op nieuwe feiten aan de vreemdelingendienst te verzoeken binnen een concreet gestelde, korte termijn te bevestigen dat het hen wordt toegestaan om hangende de beoordeling van de vraag of er op grond van de terzake geldende maatstaven sprake is van een zodanige (medische) situatie dat dit recht geeft op een aanspraak op opvang hangende een beoordeling van een aanvraag om verblijf c.q. wegens een verwijderingbeletsel. Zij kunnen vervolgens tegen het uitblijven van die bevestiging een bezwaarschrift indienen en hangende dit bezwaar de vreemdelingenrechter om een voorlopige voorziening vragen.
5.5 Aan eisers kan worden toegegeven dat dit regime geen absolute zekerheid biedt dat eisers zich nog in de opvang bevinden op het moment dat de vreemdelingenrechter de zaak voor zich krijgt. Maar die zekerheid was er ook in de onderhavige gedingen niet. Bovendien kan de voorzieningenrechter zich niet voorstellen dat een redelijk handelende vreemdelingendienst, geconfronteerd met de problematiek van eisers, de asielopvang feitelijk zal beëindigen alvorens zij zich zelf een oordeel heeft gevormd over de vraag of de medische situatie zo ernstig is als die op basis van de onder 2.e. en 2.f. geciteerde brieven op het eerste gezicht lijkt te zijn en alvorens zij eisers in de gelegenheid heeft gesteld om een voor hen negatief oordeel terzake door middel van het vragen van een voorlopige voorziening aan de vreemdelingenrechter ter toetsing voor te leggen. Het door gedaagden ter terechtzitting benadrukte (en dezerzijds onderschreven) belang van concentratie van geschillen ten aanzien van vreemdelingen als zodanig bij de vreemdelingenrechter zal in grenssituaties als de onderhavige immers mede richtinggevend voor de gedragslijn van de vreemdelingendienst zijn, in die zin dat zij zich realiseren dat dit belang slechts tot zijn recht kan komen indien aan eisers de gelegenheid wordt geboden om bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aan te wenden. Er zijn geen aanwijzingen dat de vreemdelingendienst van dat besef in casu geen blijk zal geven.
5.6 De slotsom is derhalve dat eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Eisers hebben er belang bij zekerheid te hebben dat zij bij de vreemdelingenrechter aan het goede adres zijn. De voorzieningenrechter zal daarom op de voet van artikel 70 lid 2 Rv. In het dictum bepalen dat zij op de hiervoor omschreven wijze een voorlopige voorziening bij de vreemdelingenrechter kunnen vragen.
5.7 De niet-ontvankelijkverklaring van eisers brengt tevens mee dat zij in de kosten van beide procedures zullen worden veroordeeld.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
In beide zaken:
6.1 Verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
6.2 Bepaalt op de voet van artikel 70 lid 2 Rv. dat eisers op de hiervoor sub 5.4 omschreven wijze een voorlopige voorziening bij de vreemdelingenrechter kunnen vragen.
6.3 Veroordeelt eisers in de kosten van beide gedingen, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van gedaagden begroot op € 193,-- aan verschotten en € 703,36 aan salaris voor de procureur.
6.4 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 13 december 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
_____
4
Zaaknr/rolnr: 87836/KG ZA 02-611