ECLI:NL:RBHAA:2002:AE7545

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
89027 - KG ZA 02-470
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. Stolp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot naleving van de CAO door de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers tegen Schreiner Air-Ways B.V. in kort geding

In deze zaak, die op 12 september 2002 door de Rechtbank Haarlem werd behandeld, vorderde de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) dat Schreiner Air-Ways B.V. zou worden veroordeeld tot naleving van de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor vliegers. De VNV stelde dat Schreiner 17 vliegers uit Rotterdam overtollig had verklaard in strijd met de CAO, en eiste hun tewerkstelling in Libië, waar Schreiner actief was. De zaak kwam voor de voorzieningenrechter na een zitting op 5 september 2002, waar beide partijen hun standpunten en pleitnotities hadden gepresenteerd. Schreiner voerde verweer en stelde dat de vordering niet kon worden toegewezen vanwege de risico's voor de Libische operatie en de relatie met belangrijke klanten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat toewijzing van de vordering ernstige gevolgen zou hebben voor de continuïteit van de Libische operatie van Schreiner. De rechter verwees naar een verklaring van de vice-president marketing van Schreiner, die aangaf dat de vervanging van de APRAM-piloten door Rotterdamse vliegers zou leiden tot irritatie bij de Libische oliemaatschappijen, wat de operaties in gevaar zou brengen. De rechter concludeerde dat het belang van Schreiner om de relatie met de klanten in Libië te behouden zwaarder woog dan de belangen van de VNV.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vordering van de VNV af en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de afweging van belangen in arbeidsconflicten en de impact van dergelijke beslissingen op internationale bedrijfsvoering.

Uitspraak

Zaaknummer: 89027/KG ZA 02-470
Vonnisdatum: 12 september 2002
650
RECHTBANK TE HAARLEM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de vereniging VERENIGING VAN NEDERLANDSE VERKEERSVLIEGERS,
gevestigd te Amstelveen,
eisende partij,
procureur mr. P. Heidinga,
advocaat mr. G.B.J. Grapperhaus te Amsterdam,
-- tegen --
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHREINER AIR-WAYS B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde partij,
procureur mr. H.J. Bettink,
advocaat mr. M.J.M.T. Keulaerds te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de VNV respectievelijk Schreiner.
1. Het verloop van het geding
1.1 Ter terechtzitting van 5 september 2002 heeft VNV overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven en die vordering toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. Schreiner heeft tegen deze vordering verweer gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.2 Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op 12 september 2002.
2. De vaststaande feiten
2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. Schreiner is een middelgrote vliegmaatschappij met circa 200 werknemers.
b. Schreiner is een dochteronderneming van Schreiner Luchtvaart Groep B.V. ("SLG").
c. Schreiner heeft helikopter en zgn. "fixed wing" (vliegtuig) operaties in Europa en Afrika (Kameroen, Tsjaad, Nigeria en Libië).
d. Begin van dit jaar is in verband met het faillissement van Sabena de fixed wing operatie in Brussel beëindigd, waarbij ongeveer 40 vliegers waren betrokken.
e. Medio dit jaar heeft Schreiner besloten ook haar fixed wing operatie in Rotterdam, de laatste fixed wing operatie in Nederland, te beëindigen.
f. Op 5 september 2002 heeft de laatste vlucht vanuit Rotterdam plaatsgevonden.
g. Bij de operatie in Rotterdam waren 17 vliegers werkzaam.
h. Op de arbeidsovereenkomst van Schreiner met de 17 vliegers is de Collectieve ar-beidsovereenkomst voor vliegers in dienst bij Schreiner Airways B.V. en tewerk-gesteld op vleugel-/hefschroefvliegtuigen ("de CAO") van toepassing. De CAO is aanvankelijk tussen Schreiner en de VNV overeengekomen voor de looptijd van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2000 en nadien verlengd in de vorm van een Principe-akkoord CAO 2001/2002 voor de looptijd van 1 januari 2001 tot 1 april 2002.
i. Op 3 juli 2002 heeft Schreiner het voorgenomen besluit om de activiteiten in Rotterdam te staken voor advies aan de Ondernemingsraad (OR) voorgelegd.
j. Bij brief van 31 juli 2002 heeft de OR positief geadviseerd. In deze brief staat on-der meer:
"De situatie met de VNV vinden wij zeer zorgelijk. Naar wij begrepen hebben is de insteek van de VNV om de "APRAM vliegers" te vervangen door vliegers die op de Nederlandse loonlijst staan. De ondernemingsraad voorziet dat dit tot grote problemen kan leiden. De groep vliegers die nu eventueel bereid is om in Libya werkzaamheden te verrichten heeft in het verleden weinig animo getoond hiervoor. Wij vragen ons dan ook af of deze ontwikkeling de onderlinge relatie met onze klanten in Libya niet onnodig schade zal berokkenen. Omdat de di-rectie heeft besloten om het aandachtsgebied voor wat betreft de fixed wing operatie nu te ver-schuiven naar Libya, lijkt het ons van cruciaal belang om samen met het VNV tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te komen."
k. Eind augustus 2002 is aan de betrokken werknemers medegedeeld dat als gevolg van de sluiting van de operatie in Rotterdam voor hen geen functie meer binnen de organisatie van Schreiner beschikbaar was. Daarbij is gewezen op het voornemen een sociaal plan in werking te stellen, vergelijkbaar met het sociaal plan ten behoeve van de sluiting van de Brusselse operatie, waarbij is opgemerkt dat dit soci-aal plan nog goedkeuring van de betrokken bonden behoefde.
l. Schreiner is in Libië werkzaam voor met name twee oliemaatschappijen WAHA en VEBA. Daarbij zijn 8 vliegers betrokken. Vijf van hen werkten voorheen, tot de opheffing ervan, bij de Brusselse operatie. Alle vliegers van de Libische operatie zijn sinds eind mei 2002 in dienst van Aviation Personnel Recruitment & Management Limited ("APRAM"), een aan SLG gelieerde uitzendonderneming. APRAM stelt de vliegers vervolgens ter beschikking aan Schreiner in Libië.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 De VNV vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagde veroordeelt:
- tot naleving van de CAO, meer specifiek de bepalingen I.5.2. en I.5.4. van de CAO, hetgeen primair inhoudt tewerkstelling van de 17 overtollig verklaarde vliegers van gedaagde en subsidiair tewerkstelling van 6 eigen vliegers van gedaagde op de operatie in Libië, onder verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-- Euro voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen ingaan-de achtenveertig uur na betekening van het vonnis aan gedaagde;
- tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 780,-- Euro vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- tot betaling van de proceskosten, onder bepaling dat, indien de gedingkosten niet binnen zeven dagen na de dag waarop vonnis is gewezen aan eiseres zijn voldaan, daarover vanaf die zevende dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2 De VNV legt aan haar vordering ten grondslag dat het overtollig verklaren van de 17 vliegers uit Rotterdam in strijd is met de CAO. Primair moeten de op de operatie in Libië tewerkgestelde vliegers, volgens de VNV, worden beschouwd als zgn. "vliegers van derden" in de zin van art I 5.4. CAO en mag ingevolge lid 5 van die bepaling de inzet van vliegers van derden niet tot overtolligheid van eigen vliegers leiden. Subsidiair, voor het geval de vliegers in Libië geen "derde vliegers" zouden zijn, stelt de VNV dat de tewerkstelling van deze vliegers ten koste van zes van de thans overtollig verklaarde Rotterdamse vliegers in strijd is met de senioriteitsregels uit de CAO.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
Schreiner heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van de VNV in de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 Als meest verstrekkend verweer heeft Schreiner aangevoerd dat, daargelaten de vraag of het beroep van VNV op de CAO kan slagen, de vordering reeds op grond van een afweging van de betrokken belangen niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter volgt Schreiner in dit verweer. Het volgende is daartoe redengevend.
5.2 Voorshands acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat toewijzing van de vordering tot tewerkstelling van Rotterdamse vliegers in Libië ernstig gevaar oplevert voor het voortbestaan van de relatie met de twee belangrijkste klanten van Schreiner in Libië en daarmee voor het voortbestaan van de Libische operatie. Dit blijkt onder meer uit de schriftelijke verklaring d.d. 4 september 2002 van E.J. van der Grijp, vice-president marketing en sales van Schreiner en in die hoedanigheid degene die in direct contact staat met het management van genoemde Libische oliemaatschappijen. De verklaring van Van der Grijp bevat onder meer de volgende passages:
"Sinds het begin van dit jaar heb ik dan ook een tweetal keren het management van deze bestaande relaties WAHA en VEBA bezocht en vooral het veelvuldig muteren van de ervaren APRAM piloten door piloten van Schreiner (onervaren wat betreft de uiterst moeilijke leefomstandigheden aldaar - minimaal dertig dagen in de hitte van een woestijn op een gewone compound -) heeft binnen deze oliemaatschappijen geleid tot hevige irritatie en ergernis.
Indien Schreiner thans de in Lybië werkzame APRAM piloten zou dienen te vervangen door Schreiner piloten zullen naar mijn stellige overtuiging de overeenkomsten worden beëindigd. In dit verband kan ik U melden, dat de oliemaatschappij WAHA reeds heeft gedreigd met de overneming van de overeenkomst door een Zwitserse luchtvaartonderneming.
De oliemaatschappijen hebben tijdens mijn laatste bezoek er dan ook met klem op aangedrongen deze huidige vaste groep van acht APRAM piloten op deze operaties structueel te blijven inzetten en niet te vervangen. Tengevolge van een structurele vervanging van deze APRAM piloten door Schreiner piloten zullen er geen nieuwe visa worden verstrekt. Voor het verstrekken hiervan zijn wij volledig afhankelijk van onze Lybische opdrachtgevers en met het gevolg dat de operaties dan tot een eind komen."
5.3 Dat vervanging van de APRAM vliegers door Rotterdamse vliegers het voortbestaan van de relatie met de Libische klanten in gevaar brengt, wordt eveneens bevestigd door de hiervoor onder 2 sub j. geciteerde brief van de OR. De OR wijst daarbij op de omstandigheid dat een extra risico voor de relatie met de Libische klanten wordt ge-vormd door het feit dat kan worden getwijfeld aan de motivatie van de Rotterdamse vliegers om in Libië te vliegen, terwijl de betreffende klanten daar nu juist strengere eisen aan stellen dan andere opdrachtgevers.
5.4 Tegenover dit aanmerkelijke risico voor de Libische operatie staat de omstandigheid dat Schreiner bereid is met de VNV op korte termijn in onderhandeling te treden over een reeds in concept bestaand sociaal plan dat is geënt op het sociaal plan in verband met de sluiting van de Brusselse operatie. Schreiner heeft ter zitting weliswaar geen werkgarantie willen geven, maar heeft wel expliciet toegezegd er voor te zullen zorgdragen dat de vliegbrevetten van de betrokken piloten gedurende een bepaalde bemiddelingsperiode in stand blijven en zich er voor te zullen inspannen dat dit niet alleen door middel van de flightsimulator zal gebeuren, maar ook door middel van vlieguren in "de lucht". Naar aanleiding van de door de VNV terzake geuite twijfel heeft Schreiner opgemerkt dat een vergelijkbare toezegging ook in het verleden is waargemaakt.
5.5 In het licht van deze omstandigheden moet de vordering naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter reeds worden afgewezen, omdat het belang bij toewijzing van de vordering onvoldoende opweegt tegen het risico dat het voortbestaan van de Libische operatie in gevaar komt. Van opheffing van de Libische operatie als gevolg van de tewerkstelling van Rotterdamse vliegers in Libië zouden overigens uiteindelijk niet alleen de thans in Libië werkzame, gedeeltelijk van Schreiner Brussel afkomstige vliegers, maar ook de door de VNV in dit geding vertegenwoordigde Rotterdamse vliegers de dupe zijn.
5.6 Als de in het ongelijk te stellen partij zal de VNV worden veroordeeld in de proces-kosten.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1 Wijst de vordering af.
6.2 Veroordeelt VNV in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van Schreiner begroot op € 193,-- aan verschotten en € 703,36 aan salaris voor de procureur.
6.3 Verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. Stolp, voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 12 september 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.