5. De gronden van de beslissing
5.1 Het standpunt van [eiser] komt er, kort samengevat, op neer dat [gedaagde] in strijd handelt met zijn verplichtingen als goed verhuurder, althans onrechtmatig han-delt, althans misbruik maakt van zijn bevoegdheid als verhuurder, door ongerecht-vaardigde en willekeurige voorwaarden te stellen aan de bereidheid een huurovereen-komst aan te gaan met de aspirant koper van het strandhuisje van [eiser]. Hier-door wordt [eiser] benadeeld, omdat deze opstelling van [gedaagde] meebrengt dat [eiser] zijn strandhuisje niet kan verkopen, althans slechts tegen een lagere prijs dan wanneer verhuur zonder die voorwaarden zou geschieden.
5.2 Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van de gestelde wanprestatie, onrechtmatige daad, of misbruik van bevoegdheid geen sprake is. Het volgende is daarvoor redengevend.
5.3 Vast staat dat in de huurovereenkomst tussen de gemeente en [gedaagde] geen beper-kingen aan [gedaagde] zijn opgelegd terzake onderverhuur en exploitatie van het door [gedaagde] gehuurde stuk strand. [gedaagde] is derhalve in beginsel vrij te beslissen wie hij wel of niet als huurder accepteert, tenzij uit de wet, overeenkomst of het onge-schreven recht anders voortvloeit.
5.4 De (mondelinge) huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] voorziet niet in een regeling voor de situatie bij verkoop van het strandhuisje door [eiser]. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter brengt de algemene wettelijke verplichting van "goed verhuurderschap", anders dan [eiser] stelt, niet mee dat [gedaagde] onder de gestelde omstandigheden gehouden is de door [eiser] aan-gedragen huurder op de door [eiser] te stellen condities te accepteren. Van wanprestatie is derhalve geen sprake.
5.5 Ook misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek) is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de orde.
5.6 De reden dat [gedaagde] een maximum stelt aan de verkoopprijs is, volgens [gedaagde], gelegen in het sociaal ondernemerschap dat hij nastreeft. [gedaagde] wil hiermee be-werkstelligen dat de aankoop van een strandhuisje op "zijn" strand bereikbaar blijft voor minder welgestelden. Daarmee zegt [gedaagde] tevens te bereiken dat de kopers van het strandhuis van [eiser] passen binnen de groep bestaande huurders. Dit draagt bij aan een goede onderlinge verstandhouding van de huurders, waar [gedaagde] als verhuurder belang bij heeft. Dit standpunt komt de voorzieningenrechter voors-hands niet onredelijk voor.
5.7 Dat [gedaagde] aanspraak maakt op een deel van de overwaarde van het strandhuisje van [eiser], is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin onredelijk. Immers, mede in aanmerking genomen het feit dat de taxatiewaarde van het strandhuisje los van de standplaats - zoals [gedaagde] onbetwist heeft gesteld - circa € 2.000,-- bedraagt en [eiser] destijds geen entreegeld aan [gedaagde] heeft hoe-ven betalen, is aannemelijk dat de overwaarde van het strandhuisje volledig verband houdt met de standplaats. De wens van de aspirant koper om juist hier een strand-huisje te kopen zal voor een belangrijk deel zijn ingegeven door omstandigheden die op het terrein van [gedaagde] liggen, zoals de plek op zich, de relatief lage huur, het feit dat tussen de huisjes veel vrije ruimte is en de goede verstandhouding van de huur-ders.
5.8 Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde] in ieder geval een gerechtvaardigd belang heeft bij de door hem gestelde voorwaarden aan de bereidheid een huurovereenkomst aan de gaan met de koper van het strandhuisje van [eiser]. [gedaagde] gebruikt zijn bevoegdheid als verhuurder derhalve niet louter om [eiser] te schaden. Bedoelde belangen van [gedaagde] afgezet tegen het gemis door [eiser] van een bepaald bedrag aan extra verkoopopbrengst voor zijn standhuisje, levert voorts naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet een zodanige onevenredigheid op dat [gedaagde] gehouden zou zijn die voorwaarden achterwege te laten. Dit klemt temeer nu bedoelde extra verkoopopbrengst niet kan worden toegerekend aan het huisje zelf, maar veeleer aan de standplaats ervan, terwijl [eiser], behalve zijn persoonlijk (niet overdraagbaar) huurrecht, geen rechten kan doen gelden op deze standplaats. Daar komt bij dat [eiser] vrij en in staat is zijn huisje los van de standplaats te verkopen en dat [gedaagde] bereid is het huisje voor de taxatiewaarde te kopen. De stelling dat de opstelling van [gedaagde] mee zou brengen dat [eiser] zijn huisje niet kan verkopen, is derhalve niet juist.
5.9 In aanmerking genomen de hiervoor reeds genoemde contractsvrijheid van [gedaagde], welke vrijheid een zekere mate van willekeur impliceert, handelt [gedaagde] met het stellen van de twee genoemde voorwaarden naar het voorlopig oordeel van de voor-zieningenrechter evenmin onrechtmatig jegens [eiser], ook niet als juist is de stelling dat [gedaagde] deze voorwaarden in vergelijkbare situaties niet steeds hanteert. [gedaagde] heeft overigens gemotiveerd betwist dat de door [eiser] in dit ver-band aangehaalde gevallen van verkoop van strandhuisjes door derden, vergelijkbaar zijn. Nu ook overigens geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die toewijzing van de gevraagde voorzieningen rechtvaardigen, zal de vordering worden afgewezen.
5.10 [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.