5. De gronden van de beslissing
Bevoegdheid
5.1 Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 37 Eenvormige Beneluxwet op de Merken (BMW) stelt de voorzieningenrechter zijn bevoegdheid ten aanzien van de gestelde merkinbreuk vast op grond van de binnen het arrondissement Haarlem gelegen vesti-gingsplaats van Kinderwereld.
Bescherming op grond van het woordmerk?
5.2 Kinderworld heeft haar vordering zowel gebaseerd op het bij het Benelux Merkenbu-reau ingeschreven woord/beeldmerk als op het aldaar gedeponeerde woordmerk.
Nu aan een woordmerk ten aanzien van het woordbestanddeel een grotere bescher-mingsomvang ontleend kan worden dan aan een woord/beeldmerk, zal de voorzienin-genrechter allereerst onderzoeken of Kinderworld zich kan beroepen op bescherming van het gedeponeerde, maar nog niet ingeschreven woordmerk Kinderworld.
5.3 Aangenomen moet worden dat een depot vanaf het moment van toekenning van een depotdatum de deposant de bevoegdheid verschaft om op te treden tegen inbreukma-kers (artikel 3 lid 1 en artikel 12.A BMW). Met het Hof Amsterdam (25 februari 1999, IER 1999/36) is de voorzieningenrechter van oordeel dat de BMW op dit punt niet strijdig is met de Eerste Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten (de Richtlijn). Het op zichzelf juiste betoog van Kinderwereld, dat het gedeponeerde merk niet onaantast-baar is zolang het niet is ingeschreven, brengt naar het voorlopig oordeel van de voor-zieningenrechter slechts mee dat, indien de inschrijving door het Benelux Merkenbu-reau wordt geweigerd als gevolg waarvan het depot nietig is, achteraf de rechtsgrond aan de vordering is ontvallen. De deposant zal dan aansprakelijk kunnen worden ge-houden voor door de wederpartij als gevolg van de ten onrechte ingestelde inbreukac-tie geleden schade. Overigens zal hiervan geen sprake zijn, nu de raadsvrouwe van Kinderwereld ter terechtzitting heeft verklaard dat zij van een medewerker van het Benelux Merkenbureau heeft vernomen dat het merk KINDERWORLD inmiddels door de Commissie voor toetsing op absolute gronden is toegelaten.
5.4 Kinderwereld heeft nog betoogd dat het depot van het woordmerk KINDERWORLD te kwader trouw is gebeurd, omdat Kinderwereld haar teken gebruikte alvorens Kinderworld het hare deponeerde en Kinderwereld geen toestemming heeft verleend voor het depot. Dit betoog faalt, nu niet is betwist dat Kinderworld haar merk reeds sedert oktober 1994 gebruikt, zodat sprake is van voor-voorgebruik door Kinderworld.
5.5 Nu Kinderworld met het depot van het woordmerk KINDERWORLD op 21 mei 2002 in beginsel een geldig woordmerk heeft gedeponeerd, op basis waarvan zij op kan komen tegen merkinbreuk, zal voor de verdere beoordeling van het geschil worden uitgegaan van dit woordmerk.
Onderscheidingskracht van het merk
5.6 Kinderwereld heeft aangevoerd dat aan het merk KINDERWORLD slechts een beperkte beschermingsomvang toekomt, omdat het merk een zeer zwak onderschei-dend vermogen zou hebben. Ten aanzien van dit verweer dient te worden opgemerkt dat het woord "Kinder" weliswaar refereert aan, en in die zin beschrijvend is voor de doelgroep, doch dat de combinatie "Kinder" met "world" niet bekend staat als een aanduiding voor een kinderdagverblijf of een weergave van de essentiële eigenschap-pen daarvan (HvJ EG 20 december 2001, IER 2001/54 (Baby-dry)). Gelet op de re-cente jurisprudentie van het Hof van Justitie EG in de zaken Baby-dry en Bravo (HvJ EG 4 oktober 2001, NJ 2002/140) moet geoordeeld worden dat de combinatie KIN-DERWORLD voldoende onderscheidend vermogen heeft om te dienen als identifica-tie van de onderneming die de diensten aanbiedt. Nu het teken derhalve geschikt is om als merk te dienen, kan het ook enige beschermingsomvang niet worden ontzegd.
Artikel 13.A lid 1 sub b.: verwarringsgevaar
5.7 Vervolgens dient beoordeeld te worden of het gebruik van het teken Kinderwereld voor een organisatie die diensten aanbiedt op het gebied van kinderopvang gevaar voor verwarring - inhoudende de mogelijkheid van associatie - oplevert met het merk KINDERWORLD. Bij deze globale beoordeling van het verwarringsgevaar dienen alle relevante omstandigheden te worden betrokken, waaronder met name de onder-scheidingskracht van het merk, de mate van overeenstemming van merk en teken en van de aangeboden diensten en de indruk van de gemiddelde consument. Bij vergelij-king van merk en teken moet worden gelet op de totaalindruk, rekening houdende met de onderscheidende en dominante bestanddelen, terwijl meer moet worden gelet op de punten van overstemming dan op de verschilpunten (HvJ EG 11 november 1997, NJ 1998/523 (Puma/Sabel)).
5.8 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verwarringsgevaar voorshands aanneme-lijk is geworden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter allereerst in aanmerking ge-nomen dat het merk KINDERWORLD, gelijk hiervoor onder 5.6 is overwogen, on-derscheidend vermogen heeft. Anders dan Kinderwereld heeft betoogd, is de voorzie-ningenrechter bovendien van oordeel dat er sprake is van in hoge mate overeenstem-mende diensten. Weliswaar hebben de opvanglocaties van Kinderwereld ieder hun ei-gen naam, maar dit neemt niet weg dat de overkoepelende organisatie de verschillende diensten van de opvanglocaties aanbiedt onder de gezamenlijke naam Kinderwereld, hetgeen kan blijken uit de hiervoor onder 2.g. en h. genoemde brochure en adverten-tie. Daar komt bij dat tussen het merk KINDERWORLD en het teken Kinderwereld zowel auditieve als begripsmatige gelijkenis bestaat. Immers, beide samenstellingen beginnen met het woord 'Kinder' en eindigen met een woord met dezelfde betekenis: 'world' en 'wereld', terwijl beide laatste woorden bovendien slechts enkele letters van elkaar verschillen. Het Engelse woord 'world' is dusdanig ingevoerd in Nederland, dat het in aanmerking komende publiek weet dat dit woord in het Nederlands 'wereld' betekent. Naarmate sprake is van een hogere mate van overeenstemming tussen de aangeboden diensten, mag verwacht worden dat merk en teken meer van elkaar te ver-schillen, dan thans het geval is. Tenslotte is van belang dat verwarring zich, gelet op de hiervoor onder 2.j. geciteerde brief, daadwerkelijk heeft voorgedaan.
5.9 Kinderwereld heeft nog aangevoerd dat Kinderworld geen belang heeft bij haar vorderingen, omdat Kinderworld thans alleen vestigingen heeft in Almere, terwijl Kinderwereld niet van plan is vestigingen te openen beneden het Noordzeekanaal. Ook dit betoog kan Kinderwereld evenwel niet baten, daar een merkhouder immers het recht heeft haar activiteiten uit te breiden. Dat dit Kinderworld tot nog toe niet gelukt is, valt haar niet tegen te werpen, nu van de intentie daartoe afdoende is geble-ken. Bovendien heeft Kinderworld een internetsite met de mogelijkheid om kinderen aan te melden voor kinderopvang van Kinderworld, hetgeen wijst op een landelijke activiteit. Tenslotte dient vermeld te worden dat er tussen Zaandam en Almere - als verzorgingsgebieden van Amsterdam - een behoorlijke mobiliteit bestaat.
Gebruik als handelsnaam
5.10 Kinderworld verzet zich ook tegen het gebruik van Kinderwereld als handelsnaam. Kinderwereld heeft niet weersproken dat zij het teken gebruikt als handelsnaam, het-geen ook mede kan blijken uit de hiervoor onder 2.g. en h. genoemde stukken. Voor de vraag of op grond van het merkenrecht opgetreden kan worden tegen het gebruik van een met het merk overeenstemmend teken als handelsnaam is beslissend of uit het gebruik ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken dan wel afbreuk aan het onder-scheidend vermogen of de reputatie van het merk wordt gedaan (artikel 5 lid 5 van de Richtlijn
5.11 De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat het gebruik van de handelsnaam Kinderwereld leidt tot aantasting van de onderscheidingskracht van het merk Kinderworld, doordat beide ondernemingen zich in beginsel op dezelfde doelgroep richten en dezelfde soort diensten aanbieden. Daarnaast tast het gebruik van Kinderwereld als handelsnaam de exclusiviteit van het merk Kinderworld aan. Uit de onder 2.j aangehaalde brief blijkt tenslotte dat slechts door de oplettendheid van de briefschrijver is voorkomen dat Kinderwereld in dat geval ongerechtvaardigd voordeel kon trekken uit het gebruik van een met het merk KINDERWORLD overeenstem-mende handelsnaam. Kinderwereld heeft nog betoogd dat zij een geldige reden heeft voor het gebruik van de handelsnaam Kinderwereld (samengevat: het woord kinder-wereld vat het multiculturele karakter van de door Kinderwereld geëxploiteerde kin-derdagverblijven letterlijk samen), doch hetgeen Kinderwereld in dit verband heeft aangevoerd, brengt niet mee dat voor dat gebruik een zodanige noodzaak bestaat dat in redelijkheid niet verwacht kan worden dat Kinderwereld zich van dat gebruik ont-houdt.
5.12 Nu de vordering met betrekking tot het gebruik van het teken als handelsnaam op de merkenrechtelijke grondslag kan worden toegewezen, behoeft de handelsnaamrechte-lijke grondslag geen behandeling meer.
Conclusie
5.13 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat met het gebruik van het teken Kinderwe-reld zowel voor het aanbieden van diensten in de kinderopvang, als als handelsnaam, inbreuk wordt gemaakt op de merkrechten van Kinderworld, zodat de onder 3.I. ge-vraagde voorziening in beginsel kan worden toegewezen. Nu Kinderwereld niet heeft betwist dat Kinderworld Almere en Kinderworld Almere-West licentiehouders van de merkgerechtigde Kinderworld Holding zijn, is de vordering ook jegens eerstgenoemde vennootschappen toewijsbaar. Er bestaat evenwel geen aanleiding het gevraagde ver-bod verder uit te strekken dan tot het gebruik van het teken Kinderwereld, nu van ge-val tot geval zal moeten worden beoordeeld of bij gebruik van een ander teken dan Kinderwereld eveneens sprake is van ongeoorloofde overeenstemming met het merk. De voorzieningenrechter ziet daarnaast aanleiding Kinderwereld een ruimere termijn te gunnen om aan de veroordeling te voldoen. Bovendien zal de gevraagde dwangsom worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Nu de onder 3.I gevraagde voor-ziening zal worden toegewezen, heeft Kinderworld geen belang meer bij de sub 3.II gevraagde voorziening.
5.14 De voorzieningenrechter zal de ingevolge artikel 260 lid 1 Rv voorgeschreven termijn stellen op zes maanden na betekening van dit vonnis.
5.15 Kinderwereld zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.