ECLI:NL:RBHAA:2002:AE4994

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
84519
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.C. Monster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op strafrechtelijke dwangmiddelen en ontruiming van gekraakt pand in Zaandam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 9 juli 2002 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], wonende te Zaandam, en De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie. De eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. R.J. Neijenhof en advocaat mr. L. Scheffer, vorderde een verbod op de toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen door de Officier van Justitie, die dreigde met ontruiming van het pand aan de Kopermolenstraat 1 te Zaandam, waar eiser en andere krakers op 27 juni 2002 waren ingetrokken. De Staat, vertegenwoordigd door procureur mr. P. Heidinga en advocaat mr. W. Heemskerk, voerde verweer aan en concludeerde tot afwijzing van de vordering.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Officier van Justitie bevoegdheid heeft tot ontruiming op basis van de artikelen 138 en 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht, mits er een redelijk vermoeden bestaat dat het pand binnen twaalf maanden voor de kraak door rechthebbenden in gebruik is geweest. De Staat stelde dat er na 27 juni 2001 gebruik is gemaakt van het pand, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het pand aan de Kopermolenstraat 1 door rechthebbenden in gebruik is geweest. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen redelijk vermoeden van overtreding van de genoemde artikelen aanwezig was.

Daarom heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser toegewezen en De Staat verboden om strafrechtelijke dwangmiddelen toe te passen of tot feitelijke ontruiming van het pand over te gaan, totdat er een onherroepelijke uitspraak is gedaan over de strafbaarheid van eiser. Tevens is De Staat veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 896,36. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Zaaknummer: 84519/KG ZA 02-351
Vonnisdatum: 9 juli 2002 (bij vervroeging)
620
RECHTBANK TE HAARLEM,
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Zaandam, gemeente Zaanstad,
eisende partij,
procureur mr. R.J. Neijenhof,
advocaat mr. L. Scheffer te Amsterdam,
-- tegen --
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde partij,
procureur mr. P. Heidinga,
advocaat mr. W. Heemskerk te Den Haag.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] respectievelijk De Staat.
1. Het verloop van het geding
1.1 Ter terechtzitting van 1 juli 2002 heeft [eiser] overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven en die vordering toegelicht. De Staat heeft tegen deze vordering verweer gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.2 Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op 15 juli 2002 (of zoveel eerder als mogelijk).
2. De vaststaande feiten
2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. Op 27 juni 2002 heeft [eiser] tezamen met een groep andere krakers het pand aan de Kopermolenstraat 1 te Zaandam gekraakt. De krakers hebben daarbij te kennen gegeven onderhavig kort geding tegen De Staat aan te spannen teneinde een ontruiming door de Officier van Justitie op grond van de artikelen 138 en 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) te voorkomen. De Officier van Justitie heeft laten weten de uitkomst van dit kort geding af te wachten.
b. Het pand aan de Kopermolenstraat maakt deel uit van een complex, dat onder meer is verdeeld in een perceel gelegen aan de Kopermolenstraat 1 en een perceel gelegen aan de Kopermolenstraat 3.
c. Bij overeenkomst d.d. 3 november 1999 heeft de Stichting Saenwonen (hierna te noemen: Saenwonen) van Bouwbedrijf Kakes B.V. (hierna aan te duiden door Kakes) onder andere voornoemd complex gekocht. De levering daarvan heeft op 28 augustus 2000 plaatsgevonden. Na de verkoop van dit complex is Kakes daarvan huurster gebleven tot 1 juni 2001.
d. Tussen Saenwonen en [de heer V. W.] is een overeenkomst tot gebruik van Kopermolenstraat 1 om niet gesloten, getekend "1 mei 2002" en ingaand per diezelfde datum, tot daarvoor een nieuwe huurder gevonden is.
e. Op 10 juni 2002 is het pand aan de Kopermolenstraat 3 gekraakt door een groep van 16 krakers. Dit pand is door de Officier van Justitie ontruimd op grond van de artikelen 138 en 429 sexies WvSr.
f. Naar aanleiding van de kraak van het pand aan de Kopermolenstraat 3 d.d. 10 juni 2002 is proces-verbaal opgemaakt met dossiernummer GPZNST/02-002065 door W.P. Meijer, brigadier van de politie Zaanstreek-Waterland, en H.J.M. Duffree, agent van de politie Zaanstreek-Waterland. Dit proces-verbaal luidt onder meer als volgt:
NADER ONDERZOEK
Oostveen [van de brandweer] deelde mij mede, dat het pand Kopermolenstraat 3 te Zaandam, het afgelopen jaar 3 of 4 maal gebruikt was voor een brandweeroefening.
VERHOOR GETUIGE [de heer V.W. ]:
Op vrijdag 21 juni 2002, werd getuige gehoord. Hij verklaarde onder andere:
- dat hij pas na 10 juni 2002 een overeenkomst voor het gebruik van het pand had getekend.
- Dat het pand tot voor 3 maanden geleden leeg heeft gestaan en dat er geen machines in het pand hebben gestaan.
g. Naar aanleiding van de kraak d.d. 27 juni 2002 heeft J. Tump, inspecteur van de politie Zaanstreek-Waterland, proces-verbaal opgemaakt met dossiernummer GP-ZNST/02-002362, waarin hij onder meer het volgende heeft verklaard:
Op donderdag 27 juni 2002, omstreeks 14:16 uur, kwam bij de centrale meldkamer van de politie Zaanstreek-Waterland de melding binnen dat het pand Kopermolenstraat 1-3 te Zaandam gekraakt zou worden.
Omstreeks 14:40 uur, die dag, kwam ik ter plaatse. Aldaar werd ik aangesproken door collega H. Bakker die me mededeelde dat het pand gekraakt was en dat de krakers niet van plan waren zomaar te vertrekken. Hij deelde me mede dat hij in het pand was geweest met collega v.d. Ven. Aldaar had hij beneden een lege kale ruimte aangetroffen waar niets meer in aanwezig was.
In het pand zag ik een grote ruimte die kennelijk als werkplaats in gebruik was geweest. … Voor zover ik kon zien was er niets aan meubilair aanwezig.
Omstreeks 16:00 uur, die dag, werd ik gebeld door de heer van Wijnen, de huidige gebruiker van het pand. Hij deelde me mede dat hij het pand daadwerkelijk in gebruik had. Omdat hij momenteel weinig opslaggoed had was er op zich niets opgeslagen in het pand. Wel had hij na de eerdere kraakactie een paar tafels en stoelen neergezet in de grote ruimte op de begane grond.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 [eiser] vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad De Staat, en via haar de Officier van Justitie te Haarlem, zal verbieden strafrechtelijke dwangmiddelen, waaronder aanhouding van [eiser], jegens [eiser] toe te passen, voor zover deze voortvloeien uit verdenking van [eiser] van overtreding van artikel 138 en/of 429 sexies WvStr en/of te verbieden anderszins tot de feitelijke ontruiming van het pand aan de Kopermolenstraat 1 te Zaandam over te gaan of te doen gaan, voordat omtrent de strafbaarheid van [eiser] ex artikel 138 dan wel 429 sexies WvSr door de strafrechter een (onherroepelijke) uitspraak zal zijn gedaan.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de voorgenomen ontruiming van het pand aan de Kopermolenstraat 1 te Zaandam door de Officier van Justitie op grond van artikel 138 dan wel 429 sexies WvSr jegens hem onrechtmatig is, omdat dit pand sinds ruim een jaar niet door rechthebbenden in gebruik is geweest.
4. Het verweer en de slotsom daarvan
4.1 De Staat heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Op dit verweer zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. De gronden van de beslissing
5.1 De Officier van Justitie komt op grond van de artikelen 138 Sr en/of 429 sexies WvSr bevoegdheid toe tot ontruiming van een gekraakt pand indien sprake is van een redelijke vermoeden dat dit pand op enig moment binnen twaalf maanden vóór de kraak door rechthebbenden in gebruik is geweest. De Staat stelt zich op het standpunt dat dit met betrekking tot het op 27 juni 2002 door [eiser] gekraakte pand aan de Kopermolenstraat 1 het geval is en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
a. Na 10 juni 2002 heeft [de heer V. W.] in het pand stoelen en tafels opgeslagen.
b. Tot eind augustus 2001 zijn in het pand houtbewerkingmachines van Kakes opgeslagen geweest.
c. Op verschillende momenten na 27 juni 2001 heeft Saenwonen het pand gebruikt voor opslag van een aanhangwagen en een caravan.
d. In de periode van 27 juni 2001 tot 27 juni 2002 heeft de brandweer 3 of 4 keer in het pand een oefening gehouden.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat dit betoog faalt. Daartoe is het volgende redengevend.
Ad a
5.2 Blijkens de verklaring van [de heer V. W.] zoals onder 2.f weergegeven is de onder 2.d vermelde gebruiksovereenkomst tussen Saenwonen en [de heer V. W.] na 10 juni gesloten en geantidateerd op 1 mei 2002. Deze gebruiksovereenkomst is derhalve gesloten na de kraak van het pand aan de Kopermolenstraat 3 die op 10 juni 2002 heeft plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheid alsmede gelet op het feit dat Van Wij-nen blijkens voornoemde gebruiksovereenkomst geen tegenprestatie hoeft te verrichten, wordt er voorshands vanuit gegaan dat deze overeenkomst slechts is gesloten met het doel een eventuele toekomstige kraak te voorkomen. Dat is des temeer aannemelijk nu [de heer V. W.] blijkens het proces-verbaal zoals onder 2.g weergegeven eerst na de kraak op 10 juni 2002 niets dan een paar tafels en stoelen heeft neergezet in het pand en verder geen opslaggoederen had. Dit enkele neerzetten van tafels en stoelen op grond van voornoemde gebruiksovereenkomst kan dan ook niet als gebruik in de zin van 138 en/of 429 sexies WvSr worden beschouwd. Daarbij kan in het midden blijven het antwoord op de vraag of [de heer V. W.] de stoelen en tafels in het pand aan de Korenmolenstraat 1 heeft geplaatst, dan wel in het pand aan de Korenmolen-straat 3, zoals de verklaring van J. Tump, die niets in de Korenmolenstraat 1 heeft aangetroffen, doet vermoeden.
Ad b, c, en d
5.3 Blijkens de verklaring van Oostveen in het proces-verbaal zoals onder 2.f vermeld, zijn de brandweeroefeningen gehouden in het pand aan Kopermolenstraat 3. Ook het gebruik voor opslag van houtbewerkingmachines, caravan en aanhangwagen ziet kennelijk op het pand aan de Kopermolenstraat 3, nu dit - in tegenstelling tot het pand aan Kopermolenstraat 1 - voor voertuigen toegankelijk is en ruimte biedt voor het opslaan van houtbewerkingmachines.
5.4 Op grond van het vorenstaande luidt de conclusie dat De Staat onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het pand aan de Kopermolenstraat 1 door rechthebbenden in gebruik is geweest na 27 juni 2001. Een redelijk vermoeden van overtreding van de artikelen 138 of 429 sexies WvSr is derhalve niet aanwezig. Aan het Openbaar Ministerie komt in dit geval dan ook niet de bevoegdheid toe om op grond van deze arti-kelen dwangmiddelen toe te passen. De gevraagde voorziening zal worden toegewezen.
5.5 De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1 Verbiedt De Staat, en via haar de Officier van Justitie te Haarlem, strafrechtelijke dwangmiddelen, waaronder aanhouding van [eiser], jegens [eiser] toe te passen, voor zover deze voortvloeien uit verdenking van [eiser] van overtreding van artikel 138 en 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht, en verbiedt De Staat anderszins tot de feitelijke ontruiming van het pand aan de Kopermolenstraat 1 te Zaandam, gemeente Zaanstad, over te gaan of te doen gaan, voordat omtrent de strafbaarheid van [eiser] ex artikel 138 dan wel 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht door de strafrechter een (onherroepelijke) uitspraak zal zijn gedaan.
6.2 Veroordeelt De Staat in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 193,-- aan verschotten en € 703,36 aan salaris voor de procureur.
6.3 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Monster, voorzieningenrechter van deze recht-bank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 9 juli 2002 (bij vervroeging), in tegenwoordigheid van de griffier.