2. De vaststaande feiten
In dit geding wordt van het volgende uitgegaan:
a. Floriade organiseert de internationale tuinbouwtentoonstelling de Floriade. Het beleid van Floriade is steeds geweest om zoveel mogelijk van de voor de organisatie noodzakelijke projecten uit te besteden aan derden.
b. Een belangrijke bron van inkomsten voor Floriade is merchandising.
c. In 1998 zijn tussen Floriade en TLC gesprekken gevoerd over de mogelijkheid dat TLC het merchandising project voor Floriade zou uitvoeren.
d. Vanaf eind december 2000 is overleg gepleegd over verschillende concept contracten.
e. Op enig moment ontstond bij Floriade bezorgdheid over het feit dat TLC niet met een concreet pakket van mogelijke merchandising producten op de proppen kwam. De sponsors van Floriade drongen aan op presentatie van deze producten. TLC weet dit probleem aan het gebrek aan zekerheid dat Floriade haar bood, waardoor TLC geen afspraken met leveranciers van dergelijke producten (sublicentienemers) kon maken.
f. Op 1 oktober 2001 is een contract ondertekend door enerzijds TLC en anderzijds de directeur van de Floriade. Het opschrift van dit contract luidt "Letter of Intend" met daaronder "Overeenkomst merchandising 2002". In dit contract staat in artikel 14 de verplichting van TLC een minimum garantiesom te betalen van € 185.000,--
g. Door Floriade zijn onder potentiële licentienemers circa 80 exemplaren verspreid van het zgn. merchandising boek en bijbehorende prijslijst. In beide stukken komt de volgende tekst voor:
"De Floriade is de licentiegever van het woord- en beeldmerk van de Floriade 2002.
De Floriade heeft een overeenkomst met de Licensing Channel om licentienemers te zoeken die dit merk exclusief willen gebruiken op hun produkten. Deze produkten worden voor verkoop aangeboden.
De Floriade en The Licensing Channel hebben reeds overeenstemming met een aantal licentie-nemers."
h. De Floriade heeft aan Versluijs & Hendriks (V&H) het exclusieve recht verleend de winkel(s) op het Floriade terrein te exploiteren. Op enig moment bleek dat in deze winkel(s) niet alleen merchandisingartikelen, maar ook gewone souvenirartikelen zouden worden verkocht.
i. Vervolgens rees het probleem dat de potentiële sublicentienemer van TLC voor textielproducten, welke producten het grootste aandeel in het totale merchandising pakket innemen, de eis stelde ook deze souvenirartikelen exclusief te mogen leveren. Dit kon TLC niet toezeggen, in verband met afspraken tussen Floriade en V&H.
j. Op 12 december 2001 is tussen partijen langdurig over het merchandising contract onderhandeld. Er zijn toen een aantal wijzigingen ten opzichte van het hiervoor onder f. genoemde stuk overeengekomen. Daarbij is als opschortende voorwaarde opgenomen dat door TLC een oplossing zou worden gevonden voor het hiervoor onder i. genoemde probleem.
k. In een brief van TLC aan de Floriade van 18 januari 2002 staat onder meer de volgende passage:
"Op 17 september 2001 hebben wij de directeur van de Floriade een brief geschreven.
De essentie hiervan was dat het project eigenlijk al te veel vertraging had opgelopen om nog een fatsoenlijk merchandising beleid neer te zetten. Deze brief heeft in zoverre geholpen dat er op 1 oktober een "letter of intend" is getekend. De afspraak was dat TLC op basis daarvan de gesprekken met de Retailer en Licentienemers zou opstarten en afmaken, tevens zouden we zo snel mogelijk een definitief contract maken."
In deze brief geeft TLC tevens aan dat het hiervoor onder i. genoemde probleem niet is opgelost. Zij stelt daarom voor het hiervoor onder f. genoemde garantiebedrag te verminderen met de helft.
l. De Floriade heeft TLC bij brief van 18 januari 2002 laten weten dat aan de onderhandelingen van partijen een einde is gekomen, nu op een wezenlijk onderdeel definitief geen overeenstemming kon worden bereikt.