ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM
tegenspraak
parketnummer: 15/035328-01
uitspraak: 12 december 2001
volgnummer: 2
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2001 gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Over-Amstel, HvB Demersluis te Amsterdam.
Aan de verdachte is telastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de telastelegging ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage I (b) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair telastegelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt.
Voor zover in de bewezenverklaarde telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is telastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde feit levert op:
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie en de overige beslissingen
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en -duur heeft de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich met zijn mededader schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. De mededader van verdachte heeft het slachtoffer, die een goede bekende van beiden was, in diens woning na een vooropgezet plan zeer vele messteken toegebracht waardoor het slachtoffer is overleden.
De mededader van verdachte is hiertoe overgegaan nadat verdachte hem onder meer had verteld dat [slachtoffer] met plannen rondliep om hen, verdachte en zijn mededader [medeverdachte], te (laten) liquideren. Verdachte heeft daarbij een initiërende en manipulerende rol gespeeld, waarbij hij heeft ingespeeld op de sterk afhankelijke en paranoïde trekken van de persoonlijkheid van zijn mededader. Aldus heeft verdachte op sluwe en misdadige wijze misbruik gemaakt van zijn overwicht op zijn mededader en heeft deze in de ogen van de rechtbank aangezet tot de moord op [slachtoffer].
De wijze waarop [medeverdachte] vervolgens het slachtoffer om het leven heeft gebracht getuigt van een nietsontziende wreedheid ten opzichte van het slachtoffer en heeft veel leed en verdriet teweeggebracht bij de nabestaanden van het slachtoffer. De verdachte is daar in grote mate verantwoordelijk voor.
Verdachte en zijn mededader hebben door aldus te handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde. Het door verdachte en zijn mededader gepleegde feit veroorzaakt gevoelens van afschuw, onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat geen andere straf passend is dan één die vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
6.2. De vordering van de benadeelde partij alsmede de maatregel van schadevergoeding
De benadeelde partij [naam en adres], heeft -naar de rechtbank begrijpt namens de erven van het slachtoffer [naam slachtoffer] een vordering ingediend groot
¦ 9.322,55, wegens schade die de verdachte in verband met het telastegelegde heeft toegebracht aan benadeelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft ter terechtzitting niet betwist dat hij door het bewezenverklaarde feit voormelde schade heeft veroorzaakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering voldoende met nota's en specificatie is onderbouwd, eenvoudig is vast te stellen en niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De vordering is derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk met zijn mededader tot betaling van het toe te wijzen bedrag veroordelen.
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen, waarbij bij de bepaling van het bedrag rekening zal worden gehouden met verdachtes mededader.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Van toepassing zijn de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het primair telastegelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert het hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op.
Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van VEERTIEN JAREN.
Zij bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij wijst toe de vordering van de benadeelde partij [naam, adres en giro-nummer] tot een bedrag van ¦ 9.322,55, en veroordeelt verdachte -hoofdelijk met zijn mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd- tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Zij legt de verdachte bij wege van schadevergoedingsmaatregel de verplichting op om aan de Staat te betalen een schadevergoeding van ¦ 4.661,28 ten behoeve van de benadeelde partij [naam], voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen hechtenis.
Zij bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, voornoemd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Vogel, voorzitter,
mrs. Smit en Van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier Ketting en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 december 2001.