ECLI:NL:RBHAA:2001:AD6621

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/094019-00
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Pijl-van Andel
  • A. Franke
  • J. van Waesberghe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en valsheid in geschrift door rechtspersoon met ernstige gevolgen voor de fiscus

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 3 december 2001, is de verdachte, geboren in 1946 en thans gedetineerd, beschuldigd van meerdere feiten van belastingfraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte jarenlang opzettelijk onjuiste en onvolledige belastingaangiften heeft gedaan, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade voor de Nederlandse fiscus. De feiten zijn gepleegd door de verdachte in zijn hoedanigheid als directeur van verschillende vennootschappen, waaronder [rechtspersoon 1], [rechtspersoon 2], en [rechtspersoon 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een constructie van vennootschappen heeft opgezet om zijn frauduleuze activiteiten te verbergen, waarbij hij ook valse gegevens in de kasadministratie heeft verwerkt.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat het bewijs rechtmatig is verkregen, ondanks de verdediging van de raadsman dat de belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld door de verdachte niet als zodanig te identificeren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de langdurige schade voor de fiscus in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden en een geldboete van 2.500.000 gulden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de noodzaak om belastingfraude krachtig te bestrijden ter bescherming van de belastingmoraal in Nederland.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
tegenspraak
parketnummer: 15/094019-00
uitspraak: 3 december 2001
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2001 gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Haarlem.
1. Telastelegging
Aan de verdachte is telastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a t/m f) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de telastelegging van de feiten 4., 5., 6., 7., 9. en 10. gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage I (g en h) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1. t/m 7., 8. primair en 9. en 10. telastegelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II (a t/m f) van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt.
Hetgeen aan de verdachte onder 1. t/m. 7., 8. primair, 9. en 10. meer of anders is telastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
3.1. Bewijsoverweging
De raadsman heeft, met betrekking tot de feiten 1. en 2., aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen. Hij heeft daartoe gesteld dat de belastingdienst sedert 24 januari 1996 doorlopend heeft verzocht om stukken en gegevens, terwijl men niet aan [rechtspersoon 1] en/of [verdachte] kenbaar heeft gemaakt dat hij als verdachte werd aangemerkt. Hierdoor is artikel 27 Wetboek van Strafvordering ontdoken en behoren de verklaringen zoals afgelegd door [verdachte] alsmede de stukken die ingebracht zijn door [verdachte] naar aanleiding van de verzoeken, als onrechtmatig verkregen bewijs te worden beschouwd nu ze in strijd zijn met het nemo tenetur beginsel.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het door de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD) opgemaakte dossier is het volgende gebleken.
Op 16 januari 1996 zijn naar aanleiding van bevindingen in de belastingdossiers van de [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1] voornoemde belastingdossiers in handen gesteld van de heer J. Melsen, fraudecoördinator van de Belastingdienst Haarlem. Vervolgens werd de zaak door hem op 24 januari 1996 besproken met de FIOD Heemskerk in het zogeheten periodieke selectie-overleg.
Er werd toen geconstateerd dat er (nog) geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld zoals bedoeld in artikel 27 Wetboek van Strafvordering. Verdachte werd derhalve op dat moment nog niet aangemerkt als verdachte.
Vervolgens is op verzoek van de heer Melsen aan de FIOD verzocht een administratief onderzoek in te stellen naar de gang van zaken met betrekking tot de effectentransacties welke door [verdachte] namens [rechtspersoon 1] zouden zijn verricht alsmede naar de activiteiten van de [rechtspersoon 2]. Vervolgens heeft de afdeling Informatie van de FIOD Heemskerk de zaak op 1 maart 1996 in onderzoek genomen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd onderzoek heeft plaatsgevonden op grond van de controlebevoegdheid welke aan de belastingdienst ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen is voorbehouden. De rechtbank is van oordeel dat van die controlebevoegdheid geen misbruik is gemaakt.
De door de controlebevoegdheden verkregen informatie alsmede de door [verdachte] ingebrachte stukken kunnen daarom mede tot het bewijs worden gebezigd.
4. De strafbaarheid van de feiten
De bewezenverklaarde feiten leveren op:
Feit 1:
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (tekst geldend van 27-01-1995 - 31-12-1997), meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 2:
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (tekst geldend van 11-06-1988 - 13-07-1994), meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (tekst geldend van 14-07-1994 - 26-01-1995), meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (tekst geldend van 27-01-1995 - 31-12-1997), meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 3:
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (tekst geldend van 27-01-1995 - 31-12-1997), meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (tekst geldend vanaf 01-01-1998), meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 4:
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (tekst geldend van 27-01-1995 - 31-12-1997), meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 5:
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven (tekst geldend van 27-01-1995 - 31-12-1997), gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 6:
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 7:
- valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (oud)
- valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 8 primair:
- valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 9:
- op grond van de bij of krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet vastgestelde bepalingen gehouden zijn inlichtingen of gegevens te verstrekken, en daarbij opzettelijk een valse opgave doen, meermalen gepleegd. (tekst geldend van 30-04-1988 - 28-02-1997).
Feit 10:
- op grond van de bij of krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering vastgestelde bepalingen gehouden zijn inlichtingen of gegevens te verstrekken, en daarbij opzettelijk een valse opgave doen, meermalen gepleegd (tekst geldend van 30-04-1988 - 30-06-2000).
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en -duur heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat door de handelwijze van verdachte de Nederlandse fiscus langdurig en stelselmatig voor miljoenen guldens is benadeeld.
Verdachte heeft met zijn vennootschappen [rechtspersoon 1], [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 3] jarenlang te hoge bedragen aan dividend en ingehouden dividendbelasting (terwijl hij in werkelijkheid geen danwel veel minder effecten bezat) of te hoge bedragen aan crediteuren en een te laag bedrag aan winst uit onderneming opgegeven of laten opgeven door zijn administratiekantoor.
Daarnaast heeft hij als directeur van [rechtspersoon 4] aangiftebiljetten voor de omzetbelasting over de maand juli 1996 alsmede over de maanden in de jaren 1998 tot en met 1999 onjuist ingevuld of laten invullen door zijn administratiekantoor.
Verdachte heeft daartoe ondermeer de geautomatiseerde kasadministratie van [rechtspersoon 4] valselijk opgemaakt respectievelijk doen opmaken door in voornoemde kasadministratie onjuiste en niet met de werkelijkheid overeenstemmende gegevens te verwerken/in te voeren.
Verdachte heeft om bovengenoemde feiten te kunnen plegen een constructie van vennootschappen bedacht, waardoor ook thans nog vele miljoenen guldens niet kunnen worden getraceerd.
Feiten als de onderhavige dienen met kracht te worden bestreden ter voorkoming van een verdere ondermijning van de belastingmoraal.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte bij zijn vorenomschreven handelwijze, die zich gedurende een periode van vele jaren heeft afgespeeld, er niet voor is teruggedeinsd werknemers of andere medewerkers van hem, die voor hun baan van hem afhankelijk waren, met verzinsels en valse beloftes aan het lijntje te houden of zelfs onder druk te zetten en te intimideren. Hij heeft daarbij welbewust misbruik gemaakt van de eer en goede naam van [rechtspersoon 4] en het vertrouwen dat de cliëntèle en handelspartners daarin hadden gesteld. Daarenboven heeft verdachte het vertrouwen dat de belastingdienst in ondernemingen en ondernemers moet kunnen stellen ernstig geschonden.
Daarnaast heeft verdachte op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering jarenlang verzwegen dat hij tegen betaling werkzaamheden had verricht als bestuurder van [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 3]. Hij kon aldus de USZO en het ABP en daarmee de gemeenschap voor een aanzienlijk geldbedrag benadelen.
De rechtbank rekent het verdachte tot slot zwaar aan dat hij ter terechtzitting, noch in zijn eerdere verklaringen ervan blijk heeft gegeven het verwerpelijke van zijn handelwijze in te zien, zulks terwijl het niet niet anders kan zijn dan dat verdachte, ten koste van anderen, louter voor zijn eigen gewin heeft gehandeld.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank is voorts van oordeel dat nu verdachte uit is geweest op geldelijk gewin daarnaast een aanmerkelijke geldboete op haar plaats is. De rechtbank acht daartoe voldoende draagkracht bij verdachte aanwezig.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Van toepassing zijn de:
artikelen 10, 27, 51, 57, 225 lid 1 (oud), 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht
artikelen 68 (oud), 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen
artikel 84 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (tekst geldend van 30-04-1988 - 28-02-1997).
Artikel 84 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (tekst geldend van 30-04-1988 -
30-06-2000).
8. Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 t/m 7, 8. primair, 9. en 10. telastegelegde feiten zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 t/m 7, 8. primair, 9. en 10. meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert de hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feiten op.
Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIERENVIJFTIG MAANDEN.
Zij veroordeelt verdachte tevens tot betaling van een geldboete van fl. 2.500.000,--- (tweeëneenhalf miljoen gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van één jaar.
Zij bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Pijl-van Andel, voorzitter,
mrs. Franke en Van Waesberghe, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier De Jong en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 03 december 2001.