ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : 15.094098-99
Uitspraak : 12 oktober 2001
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 september 2001, 24 september 2001 en 28 september 2001 gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte 1],
geboren in 1964 te Haarlem,
Aan de [verdachte 1] is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a tot en met f) bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en / of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de [verdachte 1] daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de [verdachte 1] onder 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair, 6 en 8 primair en subsidiair is tenlastegelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Gelet op de vrijspraak van feit 6 behoeft op het verzoek van de raadsman tot nader onderzoek door de rechter-commissaris op dit punt geen beslissing meer te worden genomen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte 1] de onder 1, 2, 3, 7 primair en 9 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 09 december 1999 te Roelofarendsveen, gemeente Alkemade, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 197.000 pillen bevattende MDEA en MDMA, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 09 december 1999 te Roelofarendsveen, gemeente Alkemade, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 149 kilogram hennep, zijnde hennep een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 01 januari 1996 tot en met 09 januari 2001 te Haarlem en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
7. primair
hij op 12 augustus 2000 te Haarlem opzettelijk aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten:
een neusfractuur en een Orbita bodemfractuur, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht te trappen;
9.
hij op 09 januari 2001 te Haarlem in een woning gelegen aan de Hondsbos een wapen van categorie III, te weten: een pistool - merk: CZ, type: 75 B Cal. 9 Luger -, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen aan de [verdachte 1] onder 1, 2, 3, 7 primair en 9 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De [verdachte 1] moet hiervan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
7. primair Zware mishandeling.
9. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de[verdachte 1] uitsluit. De [verdachte 1] is dus strafbaar.
6. De motivering van sanctie en overige beslissingen
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van [verdachte 1], zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende overwogen:
[Verdachte 1] heeft jarenlang deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die zich gedurende die jaren bezighield met de handel in en de import en export van hard- en softdrugs. Met de handel in verdovende middelen worden ten koste van de samenleving aanzienlijke illegale winsten behaald.
[Verdachte 1] vormde met [verdachte 2] en [verdachte 3] de kern van de organisatie. Tussen hen bestond een winstverdeling, waarbij [verdachte 2] het grootste aandeel kreeg.
[Verdachte 1] vervulde binnen deze organisatie een coördinerende rol. Hij fungeerde bij de oprichting en daarna als de ‘verbindingsman’ tussen[verdachte 2] en [verdachte 3]. Hij liet andere deelnemers aan de organisatie hand- en spandiensten verrichten.
In het kader van die criminele organisatie is [verdachte 1] onder meer betrokken geweest bij een transport van hard- en softdrugs vanuit Nederland naar Engeland. Het ging daarbij - naast hennep - om een zeer grote hoeveelheid zogeheten XTC-pillen. Deze pillen zijn schadelijk voor de gezondheid van personen vanwege hun gezondheids-ondermijnende, verslavende en bewustzijnsbeïnvloedende werking.
De rechtbank gaat ervan uit dat er meerdere transporten met drugs naar Engeland hebben plaatsgevonden.
Voorts heeft [verdachte 1] zich schuldig gemaakt aan een ernstige mishandeling en is bij een zoeking bij zijn aanhouding op 9 januari 2001 een pistool aangetroffen.
Bij een oordeel over de bewezenverklaarde feiten is de hierboven beschreven rol binnen de criminele organisatie bepalend voor de door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank gaat er daarbij overigens van uit dat deze rol tegen het einde van de bewezenverklaarde periode minder groot lijkt te zijn geweest.
Gegeven de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat [verdachte 1] er geen enkel blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Van toepassing zijn de artikelen 10, 27, 47, 57, 140 (oud), 140 (nieuw) en 302 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart niet bewezen dat de [verdachte 1] de onder 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair, 6 en 8 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 7 primair en 9 tenlastegelegde feiten, zoals vermeld in rubriek 3. van dit vonnis, heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen wat aan de [verdachte 1] onder 1, 2, 3, 7 primair en 9 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de [verdachte 1] daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert de hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feiten op.
Zij verklaart de [verdachte 1] hiervoor strafbaar.
Zij veroordeelt de [verdachte 1] wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES JAREN.
Zij bepaalt dat de tijd die de [verdachte 1] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde vrijheidsstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs Flint-van Noort, voorzitter,
De Jong-Overtoom en Honig, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Velzen en mr Anema, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2001.