Martinair zal veroordelen om [eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis tot zijn werk als co-pilot toe te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag dat Martinair in gebreke blijft met de nakoming van dit vonnis.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij ingevolge de door Martinair voor vliegers gehanteerde leeftijdsgrens van zesenvijftig jaar, tegen zijn wens, met ingang van 1 december 2000 verplicht met pensioen heeft moeten gaan. De door Martinair voor hantering van deze leeftijdsgrens gegeven reden, te weten dat daarmee de doorstroming van vliegers binnen haar organisatie wordt bevorderd, is in de visie van [eiser] geen objectieve rechtvaardigingsgrond. Bij gebreke van een objectieve rechtvaardigingsgrond is hantering van een leeftijdsgrens van zesenvijftig jaar voor vliegers een vorm van ongeoorloofde discriminatie in de zin van art. 1 Grondwet en art. 26 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Volgens [eiser] is een dergelijke algemene leeftijdsgrens bovendien strijdig met het huidige overheidsbeleid. De in art. 5.2, lid 4, sub a van de CAO vervatte leeftijdsgrens kan partijen derhalve niet binden, aldus [eiser].
4. Het verweer
Martinair heeft zich tegen de vordering verweerd door in de eerste plaats te betogen dat [eiser] daar geen spoedeisend belang bij heeft en dat de onderhavige zaak zich niet leent voor afdoening in kort geding. Voorts heeft Martinair aangevoerd dat de algemene leeftijdsgrens van zesenvijftig jaar wel degelijk objectief is gerechtvaardigd, nu daarmee de instroom van nieuwe vliegers wordt bevorderd en promotievertraging voor alle vliegers die nog niet de positie van captain/commander hebben bereikt wordt voorkomen. Martinair heeft bestreden dat de door haar gehanteerde leeftijdsgrens strijdig zou zijn met het beleid van de overheid. Verder heeft Martinair er op gewezen dat haar systeem van arbeidsvoorwaarden, zoals salarisontwikkeling en pensioenopbouw, als uitgangspunt heeft dat een vlieger met zesenvijftig jaar uit dienst treedt en dat wanneer deze leeftijdsgrens zou worden losgelaten daarom dit hele systeem zou moeten worden herzien in het kader van regulier CAO-overleg met de VNV. [eiser] wist bij zijn indiensttreding als vlieger dat hij deel zou gaan uitmaken van bedoeld systeem en dat hij gebonden zou zijn aan de leeftijdsgrens van zesenvijftig jaar, zodat hij thans niet kan verlangen dat voor hem een uitzondering wordt gemaakt, aldus Martinair.
De VNV heeft het standpunt van Martinair ondersteund. Ter rechtvaardiging van de leeftijdsgrens voor vliegers heeft de VNV nog benadrukt dat deze leeftijdsgrens deel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden zoals die tussen Martinair en de VNV zijn uitonderhandeld en dat hantering van deze leeftijdsgrens bijdraagt aan een - door beide partijen bij de CAO gewenste - evenwichtige personeelsopbouw binnen Martinair.
5. Beoordeling van het geschil
Voorop staat dat een door president in kort geding gegeven voorziening in beginsel slechts een voorlopig karakter heeft, in de zin dat de werking daarvan komt te vervallen wanneer de bodemrechter over het geschil uitspraak heeft gedaan.
Bij de beantwoording van de vraag of de door [eiser] gevraagde voorziening voor toewijzing in aanmerking komt, zal de president zich daarom in de eerste plaats hebben te laten leiden door een inschatting van de uitkomst van een eventueel door partijen aanhangig te maken bodemprocedure. Voorts dient de president daarbij een afweging te maken van de bij deze voorziening betrokken belangen van partijen.
Voor een prognose van de uitkomst van de bodemprocedure acht de president van belang het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 januari 2000 inzake Uilenberg cs tegen de KNVB (KG 2000, 42), waarnaar door [eiser] is verwezen. In die zaak was de vraag aan de orde of de door de KNVB ten aanzien van scheidsrechters gehanteerde leeftijdsgrens van zevenenveertig jaar objectief gerechtvaardigd was. Blijkens de weergave van het standpunt van de KNVB in het vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 26 augustus 1999 (KG 1999, 263), dat aan voormeld arrest ten grondslag heeft gelegen, heeft de KNVB in eerste aanleg ter rechtvaardiging van de door hem gehanteerde leeftijdsgrens, naast het waarborgen van de fitheid van de scheidsrechters, als (subsidiair) argument aangevoerd dat "daarmee wordt beoogd de doorstroming van door de KNVB opgeleide scheidsrechters naar een hogere categorie te bevorderen, hetgeen evenzeer de kwaliteit van het scheidsrechterscorps ten goede zou komen". Uit de door [eiser] overgelegde (pagina van de) pleitnota van de raadsman van de KNVB blijkt voorts dat de KNVB het 'doorstromingsargument' in hoger beroep heeft gehandhaafd. Ofschoon het Gerechtshof in haar arrest niet uitdrukkelijk op dit argument is ingegaan, heeft zij, door de KNVB niettemin in het ongelijk te stellen, klaarblijkelijk geoordeeld dat het doorstromingsargument geen objectieve rechtvaardigingsgrond vormt voor hantering van een algemeen leeftijdsontslag voor scheidsrechters.
In de onderhavige zaak hebben Martinair cs ter zitting gesteld dat het 'doorstromingsargument' van de KNVB in wezen slechts een uitwerking is geweest van het argument dat met de leeftijdsgrens de fitheid van de scheidsrechters wordt gewaarborgd, maar voor deze stellingname zijn geen aanknopingspunten te vinden in voormeld vonnis van de President van de rechtbank Utrecht en de pleitnota van de KNVB. Uit het betoog van de KNVB dat doorstroming de kwaliteit van het scheidsrechterscorps bevordert, valt niet af te leiden dat met 'kwaliteit' op de fitheid van het scheidsrechterscorps wordt gedoeld.
Tegen de onder 5.3-5.4 geschetste achtergrond lijkt het standpunt van [eiser] dat doorstroming binnen Martinair geen objectieve rechtvaardigingsgrond vormt voor hantering van een leeftijdsgrens van zesenvijftig jaar voor vliegers in een procedure voor de bodemrechter verre van kansloos te zijn. In dit verband is nog van belang dat de KNVB in zijn pleitnota met betrekking tot de doorstroming in het scheidsrechterscorps er op had gewezen dat er negenentwintig scheidsrechters zijn, terwijl er per speelronde achttien wedstrijden worden gespeeld. In de onderhavige zaak is door Martinair aangevoerd dat het aanbod van gegadigden voor de functies van copilot en commander het beschikbare aantal banen in ruime mate overtreft. Gezien de uitkomst van de "scheidsrechterzaak" moet dan ook verwacht dat laatstgenoemde omstandigheid in een bodemprocedure niet tot het oordeel zal leiden dat de onderhavige leeftijdsgrens wel objectief gerechtvaardigd is.
De vaststelling dat geen objectieve rechtvaardigingsgrond voor hantering van een leeftijdsgrens valt aan te wijzen, houdt in dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie. Een beding uit een CAO dat een dergelijke inbreuk op het grondrecht van gelijke behandeling behelst, kan partijen niet binden.
Een afweging van de in het geding zijnde belangen van partijen leidt voorts tot de volgende slotsom. Partijen zijn het erover eens dat binnen enkele maanden een uitspraak van de Kantonrechter is te verwachten in voormelde bodemprocedure van een groep vliegers tegen Martinair en de VNV. Nu het geschil in die procedure overeenkomt met dat in de onderhavige zaak, zal derhalve binnen een overzichtelijke termijn duidelijkheid ontstaan over de vraag of de bodemrechter van oordeel is dat de door Martinair gehanteerde leeftijdsgrens voor vliegers objectief gerechtvaardigd is.
[eiser] heeft groot belang bij toewijzing van de door hem gevraagde voorziening totdat deze duidelijkheid zal zijn verkregen. Indien hij in een periode van negentig dagen niet minimaal drie starts en landingen heeft gemaakt, dient hij de hiervoor onder 2.j. bedoelde test in een vliegsimulator af te leggen en wanneer hij niet voor deze test slaagt, kan hij niet als vlieger voor Martinair werkzaam zijn.
Het belang van Martinair cs bij het achterwege blijven van deze voorziening weegt daar niet tegen op. Martinair heeft ingevolge voormelde 'afbouwregeling' immers ook andere vliegers in dienst die ouder zijn dan zesenvijftig jaar. Verder staat tegenover het gegeven dat Martinair [eiser] voor de duur van de voorlopige voorziening zijn loon moet doorbetalen dat zij in die periode gebruik kan maken van diens arbeidskracht. De door Martinair cs gestelde precedentwerking ten aanzien van andere vliegers voor wie de pensioendatum in zicht komt is niet aannemelijk, aangezien de na te treffen voorziening 'slechts' een voorlopig voorziening inhoudt totdat duidelijk is geworden hoe de bodemrechter over het onderhavige geschilpunt oordeelt.
Het betoog van Martinair cs dat [eiser] in dienst zou kunnen treden van een luchtvaartmaatschappij die een hogere leeftijdsgrens voor vliegers hanteert stuit reeds af op de - niet weersproken - stelling van [eiser] dat hij geen nieuwe baan als vlieger heeft kunnen vinden ofschoon hij inmiddels ongeveer veertig sollicitatiebrieven heeft verzonden. Evenmin kan de stelling van Martinair cs dat voortzetting van het dienstverband met [eiser] ertoe leidt dat een minder seniore vlieger langer op zijn promotie moet wachten de belangenafweging in haar voordeel doen uitslaan. Dit ook al omdat bedoelde vliegers geen partij zijn in het onderhavige geding.
Martinair cs hebben aangevoerd dat [eiser] bij zijn vordering geen spoedeisend belang heeft, nu hij de dagvaarding eerst op 28 november 2000 heeft doen uitbrengen, terwijl hij al jaren had kunnen zien aankomen dat hij ingevolge de in de CAO gestelde leeftijdsgrens met ingang van 1 december 2000 verplicht moest uittreden. [eiser] heeft in dit verband gesteld dat bij hem op grond van mededelingen van de zijde van Martinair de verwachting was ontstaan dat hij ook na zijn zesenvijftigste verjaardag voor Martinair als vlieger werkzaam zou kunnen blijven en dat hij om Martinair niet voor het hoofd te stoten niet heeft deelgenomen aan de bodemprocedure van de groep Martinair-vliegers. Volgens [eiser] heeft hij het onderhavige kort geding eerst aanhangig kunnen maken nadat Martinair medio november 2000 duidelijk had gemaakt dat zij de bij hem gewekte verwachting niet zou waarmaken. Martinair heeft met klem betwist bij [eiser] op enigerlei wijze de verwachting te hebben gewekt dat zijn dienstverband zou kunnen worden voortgezet. Een onderzoek naar de juistheid van het door partijen in dit verband gestelde gaat dit kort geding evenwel te buiten.
Zoals onder 5.8 reeds overwogen heeft [eiser] op grond van de in de vliegsimulator af te leggen test wanneer hij binnen een periode van 90 dagen niet minimaal drie starts en landingen heeft gemaakt een belang bij de onderhavige vordering en is dat belang ook spoedeisend gezien het feit dat die periode van negentig dagen (omstreeks) 1 maart 2000 zal verstrijken. Anderzijds dient het wel voor rekening en risico van [eiser] te komen dat hij het onderhavige kort geding eerst eind november 2000 aanhangig heeft gemaakt. [eiser] kan daarom, voorzover hij dit zou beogen, aan dit vonnis niet een aanspraak op doorbetaling van zijn loon over de maand december 2000 verbinden.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door [eiser] gevraagde voorziening op na te melden wijze zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.
Martinair en de VNV zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.