4. Beoordeling van het geschil
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten de toeslag van eiseres met ingang van 1 januari 1997 in te trekken en de onverschuldigd betaalde toeslag geheel terug te vorderen.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres van 1 januari 1997 tot 17 augustus 1998 ten onrechte toeslag heeft ontvangen. Evenmin is de hoogte van het door verweerder vastgestelde bedrag, dat teveel is uitgekeerd, in geschil. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding niet van de juistheid van deze feiten uit te gaan.
De rechtbank stelt vast dat de inlichtingenplicht in de toeslagenwet niet slechts is gericht tot degene die aanspraak maakt op de toeslag, maar tevens tot de echtgenoot. Vast staat, dat de echtgenoot van eiseres niet aan deze plicht heeft voldaan door op de daartoe bestemde formulieren geen melding te maken van zijn inkomsten. Daarmee is in beginsel de grond voor intrekking van de toeslag (met terugwerkende kracht) gegeven. De rechtbank ziet in de omstandigheden, zoals deze door eiseres naar voren zijn gebracht, geen dringende redenen, die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om geheel of gedeeltelijk af te zien van intrekking. De rechtbank acht het op grond van hetgeen hieromtrent uit de stukken naar voren komt weliswaar niet ondenkbaar dat het voor eiseres zelf niet kenbaar is geweest dat de toeslag ten onrechte werd uitgekeerd, maar dit gegeven op zich kan, gelet op de formulering van artikel 12 Tw in samenhang met artikel 11a, lid 1, onder a Tw, geen reden geven herziening geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. Voor haar echtgenoot moet het immers redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat hij informatie achterhield die van invloed was op het recht en de hoogte van de toeslag. Hieruit volgt dat het hem volstrekt duidelijk moet zijn geweest, dat ten onrechte toeslag werd verstrekt. Door aanspraak te maken op de toeslag en het door de echtgenoot mede-ondertekende inlichtingenformulier te ondertekenen heeft eiseres mede verantwoordelijkheid aanvaard voor de juistheid van de door de echtgenoot verstrekte gegevens. De rechtbank ziet daarom geen reden de gedragingen van de echtgenoot niet te betrekken bij de toetsing van de vraag of verweerder terecht tot intrekking van de toeslag met terugwerkende kracht is overgegaan. Deze toetsing leidt de rechtbank, gelet op het bovenstaande, tot de conclusie dat verweerder terecht heeft besloten tot intrekking van de toeslag met ingang van 1 januari 1997.
De rechtbank ziet echter in tegenstelling tot verweerder wel dringende redenen om gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Op grond van artikel 20 lid 4 Tw kan geheel of gedeeltelijk worden afgezien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De wetgever heeft hiermee het oog gehad op bijzondere en uitzonderlijke omstandigheden die een afwijking van het algemene principe rechtvaardigen. Uitzonderingen op de regel dat teruggevorderd dient te worden moeten mogelijk zijn indien voor de betrokkene onaanvaardbare consequenties zouden optreden (Memorie van Toelichting op artikel 20 Tw, Kamerstukken II, 23 909, nr. 3). Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de verhouding tussen eiseres en haar echtgenoot zeer problematisch was en eiseres niet bij machte is geweest enige invloed uit te uitoefenen op de onjuiste informatieverstrekking door haar echtgenoot aan verweerder. Daarbij acht de rechtbank met name van belang, dat eiseres door de handelwijze van haar echtgenoot met meer schulden is geconfronteerd, waaronder een huurachterstand, zij vier minderjarige kinderen moet onderhouden van een minimuminkomen en zij hoogstwaarschijnlijk niets zal kunnen verhalen op haar echtgenoot, nu deze inmiddels gedetineerd is. Onder deze omstandigheden treden naar het oordeel van de rechtbank voor eiseres onaanvaardbare consequenties op, indien zou worden vastgehouden aan volledige terugvordering van de teveel betaalde toeslag.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank acht termen aanwezig om een proceskostenver-oorde-ling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs-recht uit te spreken, als hierna bepaald.