ECLI:NL:RBHAA:2000:AA6938

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/7929 AWB 99/7931 AWB 99/7932
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen kapvergunning voor bomen langs de Provincialeweg in Zaanstad

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit drie personen, bezwaar aangetekend tegen de besluiten van burgemeester en wethouders van Zaanstad, die op 2 augustus 1999 hun bezwaarschriften tegen een verleende kapvergunning ongegrond hebben verklaard. De kapvergunning was verleend voor het kappen van 398 bomen langs de Provincialeweg, en de eisers stelden dat zij schade zouden lijden door deze kap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bomen waarvoor vergunning was verleend nog niet zijn gekapt, waardoor eisers geen schade hebben geleden en zij geen belang meer hebben bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit. De rechtbank overweegt dat, ongeacht de uitkomst van het beroep, de gemeente Zaanstad een nieuwe kapvergunning moet aanvragen, wat opnieuw de mogelijkheid van bezwaar en beroep met zich meebrengt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verleende kapvergunning zijn geldigheid heeft verloren, omdat de termijn voor het gebruik ervan inmiddels is verstreken. Daarom heeft de rechtbank de beroepen van eisers niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de voorzitter van de rechtbank, M.J. Smit, en griffier J.A.C.M. Nielen, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM
Enkelvoudige Kamer voor Bestuursrechtelijke Zaken
U I T S P R A A K
Ingevolge art 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: AWB 99/7929
AWB 99/7931
AWB 99/7932
Inzake:
1. [eiser 1],
wonende [adres],
gemeente [gemeente],
2. [eisers 2],
allen wonende [adres],
gemeente [gemeente],
en
3. [eiser 3],
wonende [adres],
gemeente [gemeente],
tezamen eisers,
tegen
burgemeester en wethouders van Zaanstad
verweerders.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 12 januari 1999, aan vergunninghouder verzonden op dezelfde datum, hebben verweerders aan de gemeente Zaanstad, ter attentie van de directeur van de Dienst Stadsontwikkeling, Milieu en Beheer, op grond van artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening, vergunning verleend voor het kappen van 398 bomen/bosplantsoen langs de Provincialeweg tussen de fly-over Hoornselijn en station Koog-Zaandijk te Koog aan de Zaan.
Bij brief van 15 februari 1999 hebben verweerders de bewoners van de Parallelweg en de Pellekaanstraat de voorgenomen kap ter plaatse op de hoogte gesteld.
Eisers hebben bij brieven van 22 en 24 februari 1999 bij verweerders een bezwaarschrift tegen vorenvermeld besluit ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 2 augustus 1999, verzonden op dezelfde datum, hebben verweerders beslist op de bezwaarschriften van eisers en de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen de besluiten van 2 augustus 1999 hebben eisers bij brieven van resp. 10 september 1999, ontvangen op 13 september 1999, 9 september 1999, ontvangen op 13 september 1999 en 31 augustus 1999, ontvangen op 13 september 1999, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Desgevraagd hebben verweerders op deze zaken betrekking hebbende stukken overgelegd, ontvangen op 13 oktober 1999, alsmede verweerschriften ingediend bij brieven van 10 en 26 november 1999, ontvangen op 29 november 1999.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 7 maart 2000, alwaar eiseres sub 1 en van eisers sub 2 [eiser 2], in persoon zijn verschenen. Eiseres sub 1 is bijgestaan door M. de Boer van DAS Rechtsbijstand te Amsterdam. De overige eisers sub 2 en eiser sub 3 zijn niet verschenen.
Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door mr F.J.M. Moen, ambtenaar van de gemeente Zaanstad.
2. Overwegingen
Wettelijk kader en beleid
Ingevolge art. 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Zaanstad, zoals deze gold tot 1 september 1999 (verder: de APV), is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een houtopstand te vellen of te doen vellen.
In de APV was geen bepaling opgenomen inhoudende de weigeringsgronden voor de vergunning.
De weigeringsgronden zoals die per 1 september 1999 in art. 4.5.3.a van de APV zijn vervat golden ten tijde van de bestreden besluiten als beleid.
Artikel 4.5.3.a van de APV bepaalt dat de vergunning kan worden geweigerd op grond van
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Vaststaande feiten
Burgemeester en wethouders van Zaanstad hebben op 12 januari 1999 op grond van art. 4.5.2, van de APV besloten tot verlening van een kapvergunning voor 140 elzen, 37 iepen, 2 eiken, 1 acacia, 2 berken en 4 esdoorns (boomvormers), totaal 186, alsmede 73 veldesdoorns en 139 meidoorns (srtuikvormers), totaal 212, langs de Provincialeweg onder het stellen van de volgende voorwaarden:
van de ontheffing mag geen gebruik worden gemaakt binnen zes weken, nadat het besluit is bekend gemaakt.
de rechtsgeldigheid van de ontheffing strekt tot één jaar na inwerkingtreding van de ontheffing.
De houtopstand staat langs de meervermelde spoorweg binnen acht meter afstand van die spoorweg, binnen welke afstand het ingevolge art. 36 van de Spoorwegwet verboden is bomen of houtgewas te planten of aan te leggen.
Overwegingen
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
Zoals ook door de gemachtigde van eiseres sub 1 ter zitting is opgemerkt heeft de verleende kapvergunning inmiddels zijn geldigheid verloren. De op 12 januari 1999 verleende kapvergunning is op die dag bekendgemaakt door verzending aan de aanvrager. Van de vergunning mocht eerst zes weken na de bekendmaking gebruik worden gemaakt. Gelet op dit voorschrift zou verschil van mening kunnen bestaan over de dag waarop de vergunning inwerking is getreden. Zowel in geval van inwerkingtreding op 12 januari 1999 als in geval van inwerkingtreding zes weken nadien op 24 februari 1999, is de geldigheidsdatum van de kapvergunning inmiddels verstreken, zodat van de vergunning, ook indien het beroep ongegrond wordt verklaard, geen gebruik meer kan worden gemaakt.
Ter zitting is gebleken dat de bomen waarvoor vergunning was verleend nog niet zijn gekapt, zodat eisers dientengevolge geen schade hebben geleden.
Eisers hebben ook overigens geen belang (meer) bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Wat immers de uitkomst van het beroep ook zou zijn, de gemeente Zaanstad zal een nieuwe kapvergunning moeten aanvragen en indien deze wordt verleend, staat daartegen opnieuw de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. De rechtbank heeft daarbij nog overwogen dat de nieuwe aanvraag van een kapvergunning, anders dan met betrekking tot het thans bestreden besluit, dient te worden getoetst aan artikel 4.5.3.a. van de APV, welk artikel geldt vanaf 1 september 1999. De beleidsvrijheid die aan verweerders toekwam in het kader van het gevoerde vergunningenbeleid, is onder art. 4.5.3.a APV beperkt tot de aldaar limitatief opgesomde weigeringsgronden.
Gelet op bovenstaande dienen de beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten.
De rechtbank acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. BESLISSING.
De rechtbank:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr M.J. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr J.A.C.M. Nielen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: 14 april 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.