Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (Bupo) luidt:
“Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.”
Artikel 1 van de Grondwet luidt:
“Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”
Artikel 7, eerste lid en sub g, van het Besluit luidt als volgt:
“1. Op de inkomsten, bedoeld in artikel 6, worden voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen in mindering gebracht:
(...);
g. een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat voor ongehuwde verzekerden en voor gehuwde verzekerden te zamen kan verschillen, dan wel ingeval van toepassing van artikel 5, tweede en derde lid, een bedrag ter grootte van twaalf maal het bedrag bedoeld in artikel 5, tweede lid;”
Artikel 13 van het Besluit luidt als volgt:
“Indien de verzekerde verblijft in een instelling als bedoeld in artikel 11, 12, 20c, 21, tweede lid, 22, tweede lid, of 25 van het Besluit of in de verpleeginrichting Amstelrade te Amstelveen, Nieuw-Unicum te Zandvoort of het Zeehospitium te Katwijk aan Zee, wordt de verschuldigde bijdrage van die verzekerde of de verzekerden te zamen, na toepassing van de artikelen 4 tot en met 11, verlaagd met ƒ 62,50 per maand. Voor de verzekerden die slechts een gedeelte van de maand bijdrageplichtig zijn, wordt een verlaging naar rato toegepast.”
Artikel 3 Bijdrageregeling Zorg, zoals dat luidde in de periode in geding:
“Het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder g, van het Bijdragebesluit, bedraagt per jaar:
a. voor de ongehuwde verzekerde: ƒ 4.587,71;
b. voor de gehuwde verzekerden te zamen: ƒ 7.647,72.”
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond om te oordelen dat voornoemde artikelen van het Besluit de Bijdrageregeling Zorg wegens strijd met artikel 1 van de Grondwet of artikel 26 van het Bupo onverbindend moeten worden verklaard dan wel buiten toepassing moeten worden gelaten. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Met betrekking tot zak- en kleedgeld voeren eisers aan dat dit enkel bestemd is voor lichamelijke verzorging, dagbesteding, kosten voor cursussen, dieetproducten, vervoerskosten e.d. Deze kosten zijn volgens eisers geheel persoonlijk. Schaalvoordelen voor gehuwden doen zich hier dan ook niet voor.
Vooropgesteld zij dat van discriminatie slechts sprake kan zijn, indien onderscheid wordt gemaakt in de behandeling van gelijke gevallen zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond aanwezig is
Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan eisers stellen, ten aanzien van zak- en kleedgeld bij gehuwden - het gaat hier dan met name om zakgeld - wel degelijk schaalvoordeel aanwezig.
Daarbij valt te denken aan bepaalde vakantie- en vervoerskortingen, abonnementen, het ontvangen van bezoek, aanschaf van audio/video-apparatuur of computer e.d.
Naar het oordeel van de rechtbank is de positie van gehuwden wat betreft de besteding van zakgeld anders dan die van alleenstaanden. Derhalve kan niet worden gesproken van gelijke gevallen. Onder deze omstandigheden is het onderscheid dat in het Besluit en de Bijdrageregeling wordt gemaakt ten aanzien van zak- en kleedgeld gerechtvaardigd en is er geen strijd met artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Bupo. Het betoog van eisers dienaangaande faalt derhalve.
In het kader van de “vrijlating eigen bijdrage” hebben eisers aangevoerd dat deze vrijlating is bedoeld om te voorzien in de extra kosten die bewoners van grote woonvormen en gezinsvervangende tehuizen (zoals C) moeten maken, omdat zij in het algemeen meer sociale contacten onderhouden dan personen die in de andere instellingen verblijven. Volgens eisers zijn ook deze kosten geheel persoonlijk zonder enig schaalvoordeel, zodat het onderscheid dat ten aanzien van deze kosten wordt gemaakt tussen alleenstaanden en gehuwden eveneens ongerechtvaardigd en discriminerend is in de zin van artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Bupo.